Wiskunde examentraining - C. Rekenen, meten en schatten

Wiskunde examentraining 
Onderdeel B. Rekenen, meten en schatten
1 / 23
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 23 slides, with text slides.

Items in this lesson

Wiskunde examentraining 
Onderdeel B. Rekenen, meten en schatten

Slide 1 - Slide

Tabellen, grafieken en formules

  • C1. Rekenen in alledaagse situaties 
  • C2. Gebruiken van je rekenmachine
  • C3. Meten en schatten
  • C4. Breuken en verhoudingen

Slide 2 - Slide

Lengte

Slide 3 - Slide

Oppervlakte

Slide 4 - Slide

Inhoud

Slide 5 - Slide

Inhoud

Slide 6 - Slide

Massa

Slide 7 - Slide

Tijd
  • Minuut = 60 seconden
  • Kwartier = 15 minuten
  • Uur = 60 minuten
  • Dag = 24 uur 
  • Week = 7 dagen
  • Maand = 28, 29, 30 of 31 dagen 

Slide 8 - Slide

Tijd
  • Jaar = 12 maanden, 52 weken, 365 dagen
  • Decennium = 10 jaar
  • Eeuw = 100 jaar
  • Millennium = 1000 jaar

Slide 9 - Slide

Tijd

Slide 10 - Slide

Temperatuur
  • Meten met thermometer
  • Schaal van Celsius
  • Schaal van Fahrenheit

    25 graden Celsius = 77 graden Fahrenheit 

Slide 11 - Slide

Geld
  • Geld rond je altijd af op 2 decimalen (€3,55)

  • 1.000 = duizend
  • 1.000.000 = miljoen
  • 1.000.000.000 = miljard 

Slide 12 - Slide

Snelheid

Slide 13 - Slide

Tabellen, grafieken en formules

  • C1. Rekenen in alledaagse situaties 
  • C2. Gebruiken van je rekenmachine
  • C3. Meten en schatten
  • C4. Breuken en verhoudingen

Slide 14 - Slide

Breuken
  • Een breuk typ je in als deelsom 

Slide 15 - Slide

Wetenschappelijke notatie

Slide 16 - Slide

Tabellen, grafieken en formules

  • C1. Rekenen in alledaagse situaties 
  • C2. Gebruiken van je rekenmachine
  • C3. Meten en schatten
  • C4. Breuken en verhoudingen

Slide 17 - Slide

Meten en schatten
Schatten = zonder berekenen de afmetingen schatten (mens is 1,80m lang)

Schaal = verhouding tussen afmetingen van een model en werkelijke afmetingen 
  • 1 : 20 = het voorwerp is in het echt 20 keer zo groot

Slide 18 - Slide

Tabellen, grafieken en formules

  • C1. Rekenen in alledaagse situaties 
  • C2. Gebruiken van je rekenmachine
  • C3. Meten en schatten
  • C4. Breuken en verhoudingen

Slide 19 - Slide

Verhoudingen
Stel je geeft een feest en wilt weten hoeveel cola je moet halen. Je gaat er vanuit dat 1 fles cola met 3 personen wordt gedronken. De verhouding tussen personen en flessen cola is dan 3 : 1 

Als er 24 personen komen is de verhouding 24 : 8
want je doet beide x 8.

Slide 20 - Slide

Verhoudingen
Je kan hierbij een verhoudingstabel maken

Slide 21 - Slide

Negatieve getallen
Negatief getal = getal kleiner dan 0 
Positief getal = getal groter dan 0 

Op de rekenmachine gaat dit altijd automatisch goed

Slide 22 - Slide

Voorrangsregels





Hoe Moeten We Van Die Onvoldoendes Afkomen

Slide 23 - Slide