27 november 2023

27 november 2023
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

27 november 2023

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we vandaag doen?
1. We beginnen met het herhalen van spelling uit jaar 1. 
2. We oefenen nog met de vijf nieuwe tekstverbanden: doel-middelverband, oorzakelijk verband, redengevend verband, samenvattend verband, vergelijkend verband aan de hand van de nieuwe tekst.(Huiswerk).


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden 2
Kijk op bladzijde 18 van het boek.
- Een doel-middelverband: welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
- Een oorzakelijk verban/oorzaak-gevolg: laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).
- Een redengevend verband: waarom iemand iets doet of iets vindt.
- Een samenvattend verband: een verkorte weergave van eerdere informatie in de tekst.
- Een vergelijkend verband: laat een overeenkomst of een verschil zien. 

Slide 3 - Slide

Ik gebruik een fietspomp om mijn band op te pompen.
Doordat ik mijn fiets een tijd niet had gebruikt liepen mijn banden leeg.
Omdat ik mijn fiets fout had geparkeerd is hij helaas weggehaald.
Voor door rood licht fietsen, zonder licht fietsen en bellen tijdens het fietsen, kortom voor verkeersovertredingen, kun je een boete krijgen.
Voor door rood fietsen evenals voor niet rechts houden krijg je een boete van 110 euro.
 
Spelling herhalen uit jaar 1

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Oefenen
Maak van cursus 7, paragraaf 1, oefening 1 en oefening 6 uit de online omgeving.
Als je eerder klaar bent, mag je ook van cursus 7, paragraaf 1 opdracht 7, 8 en 9 maken.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welke onderwerpen werden herhaald?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Leestekens: hoofdletters, komma's, punten en vraagtekens

Wanneer gebruik je hoofdletters in een zin?
Wanneer gebruik je een komma?
Wanneer gebruik je een vraagteken?
Wanneer gebruik je een uitroepteken?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Leestekens
Een punt gebruik je na een zelfstandige mededelende zin.
Een komma gebruik je wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een langere zin. De komma staat dan
- tussen twee persoonsvormen
- voor voegwoorden (zoals, maar, nadat, omdat)
- voor en na een zin die niet zelfstandig kan bestaan.
Een komma gebruik je tussen delen van een opsomming, maar niet voor 'en'. 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Dubbele punt
Een dubbele punt gebruik je 
- voor een aangekondigde opsomming. Bijvoorbeeld: "Voor Sinterklaas wil ik graag: een grappig boek, een goed schrijvende pen, een mooi rapport.  
- voor de directe rede of een citaat

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens 
- bij de directe rede of een citaat. (Let goed op de plaats van de aanhalingstekens!).
Voorbeeld: "Als je mee wil rijden", zei Ken, "moet je dat nu zeggen".
Bij indirecte rede en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens.
- als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis.
Voorbeeld: Het woord 'elektriciteit' wordt vaak fout gespeld.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandige naamwoorden
Zijn woorden voor ...?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Meervoud van zelfstandige naamwoorden

Let op bij afkortingen en woorden die op een klinker eindigen.
Je schrijft een -’s achter het enkelvoud bij woorden op ­-a, -i, -o, -u of -y.
Je schrijft een -’s bij afkortingen.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Verkleinwoorden
Van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken door er -je, -kje, -pje, -tje of -etje achter te zetten.

Let op bij afkortingen en woorden die op een klinker eindigen.
Je schrijft een -’s achter het enkelvoud bij woorden op ­-a, -i, -o, -u of -y.
Je schrijft een -’s bij afkortingen.
Van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken door er -je, -kje, -pje, -tje of -etje achter te zetten.
Let op bij afkortingen en woorden die op een klinker eindigen.



Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord heeft een korte (zonder -e) en een lange vorm (met een -e).
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm en die eindigt meestal op-en.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden 2
Voorbeeldzinnen
Een doel-middelverband: Aan de  hand van het stappenplan schrijven, leer je zelf een samenhangende tekst te schrijven. 
Een oorzakelijk verband: Op donderdag is het koopavond. Daardoor kan het dan drukker zijn in de stad.
- Een redengevend verband: Jullie krijgen veel oefeningen over tekstverbanden, omdat ik wil dat jullie dit heel goed leren.
- Een vergelijkend verband: Net als meerderjarige stemgerechtigden bij de echte verkiezingen, gaan scholieren ook stemmen op politieke partijen bij de scholierenverkiezingen.

Slide 15 - Slide

Ik gebruik een fietspomp om mijn band op te pompen.
Doordat ik mijn fiets een tijd niet had gebruikt liepen mijn banden leeg.
Omdat ik mijn fiets fout had geparkeerd is hij helaas weggehaald.
Voor door rood licht fietsen, zonder licht fietsen en bellen tijdens het fietsen, kortom voor verkeersovertredingen, kun je een boete krijgen.
Voor door rood fietsen evenals voor niet rechts houden krijg je een boete van 110 euro.
 
Tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden 2
Voorbeeldzinnen
Een samenvattend verband: Wat een slechte actiefilm was dit! Er zat geen spanning in en hij duurde veel te lang. Kortom: dit was zonde van mijn geld.



Slide 16 - Slide

Ik gebruik een fietspomp om mijn band op te pompen.
Doordat ik mijn fiets een tijd niet had gebruikt liepen mijn banden leeg.
Omdat ik mijn fiets fout had geparkeerd is hij helaas weggehaald.
Voor door rood licht fietsen, zonder licht fietsen en bellen tijdens het fietsen, kortom voor verkeersovertredingen, kun je een boete krijgen.
Voor door rood fietsen evenals voor niet rechts houden krijg je een boete van 110 euro.
 
Nakijken oefening 3
Wat vond je moeilijk aan de oefening?

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Spanning in een boek
Een schrijver gebruikt spanning om de aandacht van de lezer vast te houden.
Je hebt twee soorten spanning:
- Actiespanning: vaak in een 'gejaagde stijl', de gebeurtenissen volgen elkaar snel op.
- Psychologische spanning
  • Betrokkenheid bij een personage. Je leeft mee of hebt er een hekel aan.
  • Open plekken in het verhaal die vragen oproepen waar je antwoord op wil.
  • Onderbrekingen in het verhaal door een tijdsprong of wisseling van perspectief.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Verder oefenen
We lezen samen tekst 2.
Maak oefening 4 en oefening 5.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Scholierenverkiezingen

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen gehaald?
Welke leestekens heb je herhaald?
Wanneer gebruik je een komma?
Wanneer gebruik je geen aanhalingstekens? 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Oefenen
Maak opdracht 3 uit paragraaf 3 van Cursus 1 online.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions