vakbekwaam medewerker les 3 en 4 :Afrekenen en kassawerkzaamheden

vakbekwaam medewerker niv. 3

 Les 3


Geld en afrekenen met klanten
1 / 36
next
Slide 1: Slide
DierverzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

vakbekwaam medewerker niv. 3

 Les 3


Geld en afrekenen met klanten

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Betaalmiddelen 2022

Slide 3 - Slide

Chartaal geld
Chartaal geld = contant geld
Bankbiljetten en Munten

  • Geld dat je kan aanraken
  • Vaak kleine bedragen
  • Kan vervalst worden

Slide 4 - Slide

Giraal geld
Giraal geld = geld dat op een rekening staat
  • Pinpas of creditcard nodig
  • Hiermee kan je alleen betalen met een pinautomaat of betaalautomaat

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Opdracht echt geld
1. Ga naar de website op de volgende dia
2. Noteer per bankbiljet welke echtheidskenmerken er zijn (kies Europa serie)
3. Welke kenmerken gelden voor alle bankbiljetten?

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Kenmerken briefgeld
  • Het watermerk;
  • De veiligheidsdraad;
  • Het doorzichtcijfer;
  • Het zilverkleurige streephologram;
  • Het vierkante hologram;
  • De glanzende zilverkleurige band;
  • De van kleur veranderende waarde cijfers op het biljet;
  • Het soort papier;
  • De voelbare inkt.

Slide 9 - Slide

Echt of nep geld?

Slide 10 - Slide

Terugtellen van het wisselgeld
De beste manier van geld teruggeven is terugtellen (vooruit tellen) van het wisselgeld.
De klant ziet dan precies wat hij terug krijgt.

Slide 11 - Slide

Bijvragen
Kleingeld bij de bank halen kost geld. Daarom moet je ervoor zorgen dat je wisselgeld in de kassa op peil blijft. 
Je kunt geld bijvragen aan de klant/gast.
Bijvoorbeeld. Als je genoeg 1 euro munten hebt, maar je bakje met €0.50 raakt leeg, dan vraag je zoveel mogelijk € 0.50 munten bij.

Slide 12 - Slide

Bijvragen
Bijvoorbeeld: 
een produkt kost € 3.50
De klant betaald met € 5.00
Vraag € 0.50 bij.
En geef € 2.00 euro terug
Doordat de klant € 0.50 bijbetaald kun je zeggen dat de klant nog maar €3.00 euro moet betalen.
Je telt dan terug vanaf € 3.00

Slide 13 - Slide

De klant moet € 2.50 betalen. Ze betaald met € 20.00. Hoe tel je terug (vooruit)

Slide 14 - Open question

Oefening gepast betalen met papiergeld en munten
(wikiwijs 190982)

Slide 15 - Slide

Kassa werkzaamheden
Kassa opmaken



Kassa opmaken = het (op)tellen van al het geld en alle waardepapieren in kassa en afroombox en dat je het totaalbedrag vergelijkt met het bedrag dat de computerkassa (registratiefunctie!) aangeeft.
Kasverschil
Het bedrag dat je geteld hebt en het bedrag dat de computer aangeeft moet hetzelfde zijn. Zo niet, dan heb je een kasverschil
Kassa afromen
Hoe meer geld in de kassa, hoe groter de kans op een overval of kassagreep.
Te veel biljetten regelmatig uit de kassalade in de afroombox of airbox (buizenstelsel)









Slide 16 - Slide

wat weet je nog??

Slide 17 - Mind map

vakbekwaam medewerker niv. 3

 Les 4


Begroting, budget en balans

Slide 18 - Slide

Begroting/budget
Begroting: Te verwachte inkomsten en uitgaven voor de langere termijn
Budget: Het geld wat je kunt besteden op de kortere termijn. 
Is het geld op, dan heb je pech en moet je het zuinig aan doen.

Slide 19 - Slide

Boekhouden
"Boekhouden betekent het bijhouden en vast leggen van de financiële historie en actuele stand van je zaak. Je doet dit door verwerking van inkoopfacturen en verkoopfacturen, bankmutaties etc. Als je je administratie goed bij houdt is dat een bron van informatie, zoals je omzet en je kosten, met welke activiteiten maak je de meeste omzet en kun je in een oogopslag zien wat je grote kostenposten zijn."

Slide 20 - Slide

Balans maken
Je maakt een balans kloppend door al je bezittingen en schulden onder elkaar te zetten. Uiteindelijk moeten aan beide kanten dezelfde bedragen bij elkaar opgeteld staan. Het verschil tussen je bezittingen en je schulden is je eigen vermogen. Door dit bedrag op de balans in te vullen, maak je de balans kloppend.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Aan de debetzijde van de balans staan jouw ...
A
Bezittingen
B
Schulden

Slide 23 - Quiz

Debiteuren staan aan de linker of rechter kant van de balans?
A
Links
B
Rechts

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide