H4Lezenblok3

H4Lezenblok3
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H4Lezenblok3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lezen blok 3?

Slide 2 - Mind map

This item has no instructions

Stof
Standpunt & argumenten
Argumentatiestructuur
Argumentatieschema's
Zuiver redeneren (drogredenen)
Bijzonder taalgebruik


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Standpunt

Wat is/zijn (een) standpunt(en)?
A
opdracht, instructie
B
vraag
C
probleem, moeilijkheid
D
mening, overtuiging

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor soort argument is:
Amsterdam is een geweldige stad met veel bezienswaardigheden.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welk soort argument?
A
vermoedens
B
feiten
C
ervaring
D
onderzoek

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions


Soort argument?
A
feitelijk argument
B
ervaringsargument
C
gezagsargument
D
vergelijkingsargument

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Soort argument?
A
ervaringsargument
B
gezagsargument
C
feitelijk argument
D
emotioneel argument

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Die argumentatietoets was te moeilijk. Merel had een onvoldoende.
Soort argument?
A
Kenmerk/eigenschap
B
Voor- en nadelen
C
Autoriteit
D
Voorbeeld

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welk soort argument?
A
vermoedens
B
geloof (persoonlijke overtuiging)
C
normen en waarden
D
ervaring

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

argumentatieschema

Slide 11 - Mind map

This item has no instructions

Welk argumentatieschema zie je hier?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

hoe noem je dit argumentatieschema?
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie

Slide 13 - Quiz

geen nevenschikking, het standpunt wordt met 1 argument onderbouwd.
hoe noem je dit argumentatieschema?
A
onderschikkende argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie

Slide 14 - Quiz

geen nevenschikking, het standpunt wordt met 1 argument onderbouwd.
nevenschikkende argumentatie:
A
de schrijver gebruikt meerdere argumenten
B
de schrijver ondersteunt een argument met een ondersteunend argument
C
de schrijver onderbouwt zijn mening met één standpunt
D
de schrijver gebruikt een signaalwoord

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Drogredenen

Slide 16 - Mind map

This item has no instructions

Drogreden:
Sinds de uitvinding van de rekenmachine kan niemand meer rekenen.
A
persoonlijke aanval
B
bespelen van het publiek
C
vertekenen van het standpunt
D
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Drogredenen:
Als je deze tandpasta gebruikt, zul je nooit meer gaatjes hebben.

A
Verkeerde vergelijking
B
Vals dilemma
C
Overdrijven voor- of nadelen
D
Onjuist beroep oorzaak-gevolg

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Drogredenen: Ik weet zeker dat deze maaltijd gezond is. Dat heeft mijn fitnesstrainer zelf gezegd.
A
onjuist beroep op autoriteit
B
overhaaste generalisatie
C
onjuist beroep op kenmerk of eigenschap
D
cirkelredenering

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Drogredenen:
Johannesburg is helemaal geen onveilige stad, want mijn neef is daar geweest en hem is niets overkomen.
A
vals dilemma
B
overhaaste generalisatie
C
verkeerde vergelijking
D
verkeerde autoriteit

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor drogredenen is:
"Ik lust geen spruitjes, want ik vind ze niet lekker."
A
Persoonlijke aanval
B
Cirkelredenering

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Bijzonder taalgebruik

Slide 22 - Mind map

This item has no instructions

Welke vorm van bijzonder taalgebruik herken je in de volgende regel:
Ik verveel me dood.

A
Herhaling
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Overdrijving

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een pleonasme?
A
gele kanariepiet
B
mooi boek
C
natte tranen
D
prima start

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welk van deze zijn hyperbool?
A
Die paar tellen duren een mensenleven.
B
Ik verveel me dood.
C
Je kamer is net een varkensstal.
D
Die directeur heeft wel een leuk salarisje.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de tautologie?
A
blij en verheugd
B
heden en verleden
C
groen gras
D
uren op jou te wachten

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een metafoor?
A
Mijn grootvader rookte als een schoorsteen.
B
Het schip kwam aan.
C
Niemand wil bevriend zijn met zo'n heks.
D
Die hele dure jurk van die prinses leek net een aardappelzak.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Hoe goed ben je voorbereid voor het schoolexamen?
A
Onvoldoende
B
Voldoende
C
Goed

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions