Les2

Doornemen 
paragraaf 2.1
Maken alle opdrachten van deze paragraaf


Huiswerk vorige les:
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Doornemen 
paragraaf 2.1
Maken alle opdrachten van deze paragraaf


Huiswerk vorige les:

Slide 1 - Slide

Foto's van je huiswerk

Slide 2 - Open question

Leerdoelen vorige les:
  • ik kan de 3 spaarmotieven benoemen
  • ik weet wat rente is
  • ik kan 2 voorbeelden van spaarvormen benoemen 
  • ik weet hoe je rekenen moet met enkelvoudige en samengestelde rente
  • ik kan 2 voorbeelden van beleggingen noemen 
  • ik ken het risico van beleggen 

Slide 3 - Slide

Als het rentepercentage tijdens de afgesproken periode hetzelfde blijft, krijg je .....
A
Variabele rente
B
vaste rente
C
Enkelvoudige rente
D
Samengestelde rente

Slide 4 - Quiz

Rente die na elk jaar wordt bijgeschreven op je rekening. In het volgende jaar krijg je rente over je spaarbedrag en over de bijgeschreven rente.
A
Variabele rente
B
vaste rente
C
Enkelvoudige rente
D
Samengestelde rente

Slide 5 - Quiz

Rente die telkens na afloop van een jaar apart wordt uitgekeerd. Je spaartegoed zelf verandert niet.
A
Variabele rente
B
vaste rente
C
Enkelvoudige rente
D
Samengestelde rente

Slide 6 - Quiz

Juist of onjuist?
Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Spaarrekening: € 1.500
1,2% rente
Hoeveel rente na 3 jaar?
Enkelvoudige rente
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65

Slide 8 - Quiz

Spaarrekening: € 2.500
1,2% rente
Hoeveel is afgerond de rente na 5 jaar?
Samengestelde rente
A
€ 150,-
B
€ 2.650,-
C
€ 154,-
D
€ 2654,-

Slide 9 - Quiz

2500x(1,012)
1,2% wordt hier dus 0,012
Je berekent hier de eindwaarde

Als het rentebedrag wordt gevraagd, moet je dus 
de 2500 er nog vanaf gehaald worden!

5

Slide 10 - Slide

Welke rente is hoger, de rente die je ontvangt voor je spaargeld, of de rente die je betaalt voor je lening?
A
spaarrente
B
kredietrente

Slide 11 - Quiz

Seema heeft € 1.200 spaargeld. De rente is 2,5% per jaar. Hoeveel rente krijgt ze na 7 maanden?
A
€ 2,50
B
€ 30,-
C
€ 15,-
D
€ 17,50

Slide 12 - Quiz

Bereken de samengestelde rente na 3 jaar sparen:
€1000,- op de rekening tegen 2% rente
A
€ 1.061,60
B
€ 1.061,61
C
€ 1.061,62
D
€ 1.060,-

Slide 13 - Quiz

Tito heeft €18.000. hierover heeft hij €900 rente gekregen. hoeveel procent rente heeft hij gekregen
A
5%
B
0.5%
C
4%
D
2,5%

Slide 14 - Quiz

Op je spaarrekening heb je € 450 gezet. Je krijgt 0,5% rente per jaar. Hoeveel euro rente krijg je na één jaar?
A
€ 225
B
€ 0,23
C
€ 22,50
D
€ 2,25

Slide 15 - Quiz

Met beleggen kun je geld verliezen
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz

Een deel van de winst uitkeren aan aandeelhouders, zo’n deel noem je:
A
Dividend
B
Beleggen
C
Aandelen
D
Obligatie

Slide 17 - Quiz

Ten opzichte van sparen geldt bij beleggen ...
A
meestal hoger rendement + meer risico
B
hetzelfde rendement + meer risico
C
meestal hoger rendement + minder risico
D
hetzelfde rendement + minder risico

Slide 18 - Quiz

Paragraaf 2.2
Heb je geld genoeg?

Slide 19 - Slide

Leerdoelen deze paragraaf
  • ik kan 4 leenmotieven noemen
  • ik kan de kosten van een lening berekenen
  • ik weet dat er beperkingen zijn aan bedragen die je kunt lenen
  • ik ken 4 voorkomende leenvormen
  • ik kan 2 verschillende hypotheekvormen noemen

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Soorten consumptief krediet
  • Persoonlijke lening
  • Doorlopend krediet
  • Rekening-courant krediet
  • Koop op afbetaling
  • Huurkoop

Slide 22 - Slide

Hypothecaire lening (hypotheek)





Lening voor de aankoop van een huis of stuk grond.


Kenmerken:

  • Het huis of het stuk grond is onderpand. Als je de termijnen niet kunt betalen, verkoopt de bank het onderpand om de hypotheek af te lossen.
  • Lage rente: de bank loopt minder risico dan bij een lening zonder onderpand. Daarom is de rente bij een hypotheek lager dan bij een gewone lening.


Slide 23 - Slide

Kredietkosten

Als je geld leent, krijg je te maken met verschillende kosten:

  • aflossing: terugbetaling van het leenbedrag;
  • rente: een percentage van het leenbedrag als vergoeding voor het lenen.

Je betaalt kredietkosten meestal op 
vaste momenten in maandelijkse termijnen.


Slide 24 - Slide

Kredietkosten berekenen
  • Krediet = lening
  • Kredietkosten = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening

    Slide 25 - Slide

    • (24 x € 148 ) - € 3.000 = € 552
    Rekenvoorbeeld
    Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk € 148. Looptijd is twee jaar. 
    Bereken de kredietkosten.

    Slide 26 - Slide

    Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk € 148. Looptijd is twee jaar.
    Bereken de kredietkosten.

    Slide 27 - Open question

    Hammid koopt een tv. Als Hammid direct betaalt is de verkoopprijs € 500,- Hammid kiest er voor om de tv in termijnen te betalen. Hij betaalt 12 termijnen van € 50,-. Bereken de kredietkosten.


    A
    € 50,-
    B
    € 100,-
    C
    € 500,-
    D
    € 600,-

    Slide 28 - Quiz

    Voor de aankoop van een caravan sluiten je ouders een lening af van € 10.000,- met een looptijd van 2 jaar.

    Bereken de kredietkosten.

    Slide 29 - Open question

    Doornemen paragraaf 2.2
    Maken de opdrachten van deze paragraaf



    Huiswerk volgende les:

    Slide 30 - Slide