Unidad 2 El lugar donde vivo - Parte 2 2CM
1 / 39
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Hoe zeg je in het Spaans:
Ik kom uit...
Ik kom uit...
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Hoe zeg je in het Spaans:
Het ligt in...
Het ligt in...
Slide 7 - Open question
Slide 8 - Slide
Hoe zeg je in het Spaans:
Zij zijn/ze liggen/bevinden zich...
Zij zijn/ze liggen/bevinden zich...
Slide 9 - Open question
Slide 10 - Slide
Hoe vraag je in het Spaans:
Waar kom jij vandaan?
Waar kom jij vandaan?
Slide 11 - Open question
Slide 12 - Slide
Paco komt uit...
A
Villares de la Reina
B
Salamanca
Slide 13 - Quiz
Villares de la Reina is een...
A
klein dorp
B
grote stad
Slide 14 - Quiz
Paco...
A
heeft een studio in Villares de la Reina
B
studeert en woont in Salamanca
Slide 15 - Quiz
Salamanca ligt...
A
in het oosten van Spanje
B
in het westen van Spanje
Slide 16 - Quiz
La Plaza Mayor is een...
A
plein met een fontein en veel terrassen
B
groot, mooi en beroemd plein in het centrum
Slide 17 - Quiz
De toeristen...
A
bezoeken een café in Calle Quinta
B
drinken koffie met melk op Plaza Mayor
Slide 18 - Quiz
Paco woont...
A
in een brede straat
B
in een rustige straat
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Video
Slide 27 - Video
Slide 28 - Video
¿... una iglesia en el centro?
(Is er een kerk in het centrum?)
(Is er een kerk in het centrum?)
A
Hay
B
Está
Slide 29 - Quiz
La iglesia ... en el centro.
(De kerk bevindt zich in het centrum)
(De kerk bevindt zich in het centrum)
A
hay
B
está
Slide 30 - Quiz
¿... un perro en tu casa?
(Is er een hond in jouw huis?)
(Is er een hond in jouw huis?)
A
Hay
B
Está
Slide 31 - Quiz
Sí, el perro ... en la cocina.
(Ja, de hond bevindt zich in de keuken)
(Ja, de hond bevindt zich in de keuken)
A
hay
B
está
Slide 32 - Quiz
... 20 estudiantes en la clase.
(Er zijn twintig studenten in de klas)
(Er zijn twintig studenten in de klas)
A
Está
B
Están
C
Hay
D
Es
Slide 33 - Quiz
Al lado del hotel ... un hospital.
(Naast het hotel is een ziekenhuis)
(Naast het hotel is een ziekenhuis)
A
es
B
hay
C
está
D
están
Slide 34 - Quiz
Los monumentos ... en el centro.
(De monumenten bevinden zich in het centrum)
(De monumenten bevinden zich in het centrum)
A
hay
B
son
C
está
D
están
Slide 35 - Quiz
yo
él, ella, usted
tú
nosotros
vosotros
ellos, ellas
estoy
estás
está
estamos
estáis
están
Slide 36 - Drag question
¿Dónde _____ (estar) tus amigos?
Ahora, nosotros______(estar) en el local 107.
Y tú, ¿cómo ________(estar)?
Yo _______ (estar) en la casa de mi abuela
Vosotros _____(estar) en Barcelona.
están
estamos
estás
estoy
estáis
