Das große Deutschland Quiz

Das große Deutschland Quiz
Wer ist der/die Beste?
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Das große Deutschland Quiz
Wer ist der/die Beste?

Slide 1 - Slide

2. Welke taal/dialect horen we hier?
A
Kölsch
B
Niederdeutsch
C
Kiezdeutsch
D
Österreichisch

Slide 2 - Quiz

6. "Du bist wie mein Lieblingssong dauernd in meinem Kopf"
Waarom schrijf je meinem?
A
Door het voorzetsel "in"
B
Door het woord Kopf
C
Door het bezittelijk voornaamwoord
D
Door du

Slide 3 - Quiz

7. Wat zingen ze in het refrein in het Duits?
A
Jung forever
B
Für immer jung
C
Jung für immer
D
Young forever

Slide 4 - Quiz

1.Okterberfest is ………..
A
een Koninginnedag in heel Duitsland
B
een groot volksfeest in München.
C
carnavalsoptocht in Keulen
D
een schoolfeest

Slide 5 - Quiz

3.Duits is de meest gesproken moedertaal in de Europese Unie.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

4. Duits is de meest gesproken taal in Europa. Dat mensen in Zwitserland en Oostenrijk Duits praten, weet iedereen. Maar waar wordt het nog meer als moedertaal gesproken?

A
In Italië, België en Luxemburg
B
In Denemarken, Liechtenstein en Italië
C
In Zweden, Spanje en Luxemburg

Slide 7 - Quiz

5.Wat is de grootste stad van Duitsland?
A
Hamburg
B
Frankfurt
C
Berlijn

Slide 8 - Quiz

6.Welche Farben hat die Deutsche Flagge?
A
schwarz - gelb - rot
B
schwarz - rot- gelb
C
schwarz - gelb - grau
D
schwarz - rot - gold

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

13.Wat zie je hier?
A
der Fernsehturm
B
der Berliner Dom
C
der Bundestag
D
das Brandenburger Tor

Slide 11 - Quiz

12. Wie heißt der höchste Berg Deutschlands?
A
Zugspitze
B
Feldberg
C
Matterhorn
D
Hohe Acht

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

19. Hier staan vier automerken. Welk automerk komt niet uit Duitsland?
A
BMW
B
Toyota
C
Mercedes
D
Volkswagen

Slide 14 - Quiz

20.Welke drie merken zijn Duits?

A
Ikea, Facebook en Chanel
B
Dr. Oetker, Adidas en Porsche
C
Apple, Porsche und Nike

Slide 15 - Quiz

23."bellen" betekent in het Duits ...........
A
blaffen
B
roepen
C
schreeuwen
D
huilen

Slide 16 - Quiz

26.In het Duits zet je soms een Umlaut op:
A
de a, o, i, u
B
de i, u, e
C
de a, o, u
D
de a, i, u, o, e

Slide 17 - Quiz

27.juist of onjuist?
de vertaling van "es"= het
de vertaling van "ihr"= jullie
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

30.Welk lidwoord is juist?
A
der Mutter
B
das Mutter
C
die Mutter
D
ein Mutter

Slide 19 - Quiz

33.Wat is een Duitse uitvinding?
A
tandpasta
B
onderzeeboot
C
flitspaal
D
bluetooth

Slide 20 - Quiz

38."Jemandem die Daumen drücken".......betekent? :
A
iemand onder de duim houden
B
iemand afpersen
C
iemand afleiden
D
iemand geluk toewensen

Slide 21 - Quiz

35."du bist ein Glückspilz"
A
een mazzelaar
B
een twijfelaar
C
een paddestoel
D
een winnaar

Slide 22 - Quiz