Eindexamen NE 6v: soorten vragen

Examentraining
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Examentraining

Slide 1 - Slide

Welke bronnen worden gebruikt?

Slide 2 - Slide

Welke onderwerpen in CE's 2016-2021?
- maatschappelijke onderwerpen
- met vaak ook nadruk op maatschappelijk belang: ethiek (moraal, wat vinden we goed of fout) of filosofie.
Voorbeelden: 1. De verhouding werk / vrije tijd; 2. discriminatie en seksisme; 3. Nut en winst versus maatschappelijke waarde; 4. Sensatiezucht en scoringsdrift in politiek en media; 5. Digitalisering en beeldschermverslaving.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Waarom is het examen Nederlands moeilijk?
Extra druk op het werkgeheugen, want je moet per vraag...:
  1. nadenken over de inhoud.
  2. de inhoud goed formuleren.
  3. formuleren in een beperkt aantal woorden of in één of meer volledige zinnen. 
  4. foutloos formuleren: taalgebruik en spelling tellen mee.

Slide 6 - Slide

Wat heb je dus nodig?
- Gemarkeerde tekstgedeeltes
- Taalsteun:  kennis van signaalwoorden, structurende zinnen, kennis hoe je een antwoord formuleert.
- Feedback: oefen met elkaar een examentekst. Controleer niet alleen of je een antwoord goed is, maar vooral de REDENERING richting je eigen antwoord.
- Revisie: herformuleer je antwoord. (uit: LTM, 109-2, 2022)

Slide 7 - Slide

Soorten vragen
Tekstafhankelijke en tekstonafhankelijke vragen
Tekstonafhankelijk: vragen die in elke tekst kunnen voorkomen: Voorbeeld: kopjesvragen, vragen over functiewoorden, vragen over tekststructuren, vragen over de functie van inleiding of slot.
Tekstafhankelijk: vragen die specifiek over de inhoud van de tekst gaan.

Slide 8 - Slide

Puntentelling
De puntentelling kan je helpen. Als een vraag 2 punten oplevert, dan zal je antwoord waarschijnlijk twee delen moeten hebben:

Slide 9 - Slide

Herformuleer de vraag in je antwoord
Begin je antwoord van een open vraag met de vraag. Dit stuurt je in het geven van het goede antwoord. Voorbeeld:
Vraag: Welke drie aspecten van de voedselindustrie veroorzaken volgens tekst 3 wantrouwen onder de Nederlandse bevolking?
Antwoord: De drie aspecten die wantrouwen veroorzaken zijn...
Als aan een antwoord een woordlimiet is gekoppeld, dan tellen deze woorden nog niet mee.

Slide 10 - Slide

Formuleer precies
Wees heel precies in je woordkeuze. Is je antwoord niet te vaag of juist te gedetailleerd?
Voorbeeld 1: in een samenvattingsvraag mogen geen voorbeelden zitten.

Slide 11 - Slide

Formuleer precies
Voorbeeld 2: als een vergelijking wordt gemaakt tussen melkveehouders en chipfabrikanten (2019-II), dan kan ‘boeren-chipfabrikanten’ nog wel, maar ‘voedselsector-chipfabrikanten’ niet. Voedselsector is namelijk de hele sector, inclusief supermarkten, voedseltransport, enzovoorts.

Slide 12 - Slide

Een paar lastige vragen...
Verwijswoorden: zorg dat je antwoord concreet is en op één manier uit te leggen is. Gebruik GEEN vage verwijswoorden naar iets uit de vraag of uit de tekst (dat, het, daar, ze, enz.) 
Vergelijkingsvraag/verschilvraag: geef wat er vergeleken wordt én wat beide onderdelen van de vergelijking zijn. Dus NIET: de vergelijking gaat over Nederlandse fruitsoorten: volgens de auteur heeft een appel vaak een rode schil en een peer niet.  

Slide 13 - Slide

Een paar lastige vragen...
Overeenkomstvraag: formuleer waarin de onderdelen overeenkomen. Het antwoord zal vaak moeten beginnen met: 'Bij beide partijen...', 'In beide gevallen...', enz.

Slide 14 - Slide

Citeren
Bij citeren moet je letterlijk iets uit de tekst overnemen
- Inclusief hoofdletters en interpunctie, zoals in de tekst staat.
- Voorzien van citaattekens ervoor en erachter (enkele of dubbele aanhalingstekens)
- Wees secuur, want een meervoud opschrijven terwijl een enkelvoud in de tekst staat, is fout. Een afbreekstreepje aan het eind van een zin zien als een koppelteken bij een samenstelling en dus ook zo opschrijven, is ook fout.

Slide 15 - Slide

Citeren
- Kijk goed wat je moet citeren: een zin, een zinsdeel, een woordgroep, een woord. Is het te veel, al staat het goede antwoord er wel in? Dan is het fout.
- Staat er bij dat je niet mag citeren / staat er niks, schrijf dan in eigen woorden het antwoord op. Natuurlijk is het verstandig om belangrijke woorden, die in de tekst staan, ook in je antwoord te gebruiken, zolang je maar niet letterlijk een zin overneemt. 

Slide 16 - Slide

Argumentatieve vaardigheden
Wat voor soort vragen kun je verwachten?

Slide 17 - Slide

Argumentatieve vaardigheden
Wat voor soort vragen
kun je verwachten?

Slide 18 - Slide

Argumentatieve vaardigheden
Wat voor soort vragen
kun je verwachten?

Slide 19 - Slide

Argumentatieve vaardigheden
Wat voor soort vragen
kun je verwachten?

Slide 20 - Slide

Argumentatieve vaardigheden
Wat voor soort vragen
kun je verwachten?

Slide 21 - Slide

Argumentatieve vaardigheden
- Je kan dus een grote diversiteit aan vragen over argumentatieve vaardigheden verwachten.
- De vragen over drogredenen of argumentatieschema's (argumentatie op basis van vergelijking, enz.) zijn bijna altijd meerkeuzevragen.
- Er zijn geen vragen over het tekenen van argumentatiestructuren (hokjesschema's)...
- ...maar wel over de naam van zulke structuren (bv. enkelvoudige argumentatie).

Slide 22 - Slide