5.8 Wanneer zeg je u en wanneer zeg je jij
Je zegt jij of je tegen kinderen, mensen die jong zijn, mensen die je goed kent. Je zegt dan de voornaam bv. Hoi Mila.
Je zegt u tegen mensen die oud zijn, mensen die je een beetje kent bv. de tandarts of de huisarts, mensen die je niet kent zeg je dan meneer of mevrouw met de achternaam bv. mevrouw Van Veen