2.4 Atoombouw

• Scheikunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

2.4 Atoombouw

Aan het eind van de les

1. Ken je verschillende atoommodellen

2. Weet je uit welke deeltjes een atoom bestaat

3. Ken je de betekenis van het atoomnummer en het massagetal 

4. Weet je wat isotopen zijn en hoe je ze weergeeft 

Atoommodel van Dalton

Een atoom is een massief rond bolletje dat niet deelbaar is: 

Het is het kleinst mogelijk onderdeel waar stoffen uit kunnen bestaan.

Verschillende atoomsoorten hebben een verschillende massa en diameter.

Atoommodel van Thomson

Thomson leerde dat een atoom zoiets was als een krentenbol, waarbij elektronen als krenten door het deeg verdeeld zijn. 

Als het atoom elektronen verloor, bleef er een positief deeltje over. 

Thomson leerde dat een atoom uit nog kleinere deeltjes bestond.

Rutherford

Atoommodel Rutherford (1911): 

Een atoom bestaat uit:

Protonen ( kern  =>   + )

Neutronen ( kern  =>  neutraal ) 

Elektronen ( wolk  =>  - )

Atoomnummer

Het atoomnummer is gelijk aan het aantal protonen in de kern van het atoom. Alle atomen van dezelfde soort hebben hetzelfde atoomnummer.

• atoomnummer  =  aantal protonen

• aantal elektronen = aantal protonen (geen lading)
  

• massagetal  =  aantal protonen + aantal neutronen

Onthouden:

• Het aantal elektronen is gelijk aan het aantal protonen
• Het atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
• Het massagetal = aantal protonen + neutronen

• lading proton = +1e
• lading elektron = -1e
• lading neutron = 0

In de figuur hiernaast staat een atoom weergegeven volgens het atoommodel van Rutherford. Welke atoomsoort zie je hier?

Leg met behulp van het periodiek systeem uit hoeveel protonen, neutronen elektronen de volgende atomen bevatten.

Mg

Au

Si
Br

Een atoom bevat 56 protonen en 56 elektronen. Wat is het symbool dat bij deze atoomsoort hoort?

Isotopen

Isotopen

Isotopen zijn atomen met hetzelfde atoomnummer, maar met een ander massagetal

Atoomnummer, massagetal en isotopen

Wat is een isotoop?

1. Zelfde atoom, andere massa
2. Ander atoom, zelfde massa
3. Zelfde atoom, ander atoomnummer
4. Ander atoom, zelfde atoomnummer

Isotopen verschillen van elkaar in ...

1. Aantal protonen
2. Aantal elektronen
3. Aantal protonen en elektronen
4. Aantal neutronen

Geef voor een C‑13 atoom het aantal protonen, neutronen en elektronen.