PV- tt en leestekens

Stil lezen
10 min
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Stil lezen
10 min

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm tt en leestekens

Slide 2 - Slide

Doel van de les
- Ik weet hoe ik een persoonsvorm tt moet schrijven in het enkelvoud en meervoud;
-Ik weet wanneer ik een punt, vraagteken, uitroepteken en komma moet gebruiken in een zin;
- Ik weet wanneer ik hoofdletters moet gebruiken. 

Slide 3 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Hij loop of hij loopt?
Hij maak of hij maakt?

Klinkt het beter met een extra -t? Dan schrijf je die!


NB: in de tegenwoordige tijd schrijven we dus soms een extra T! 

Slide 4 - Slide

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
C
kled
D
kleet

Slide 5 - Quiz

tt:
Mijn tas (staan) ..... op de grond.
A
sta
B
stat
C
staat
D
staadt

Slide 6 - Quiz

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantword
C
beantwoord
D
beantwoordt

Slide 7 - Quiz

Hij (beginnen) met zijn huiswerk.
A
begint
B
begon
C
begind
D
begindt

Slide 8 - Quiz

Iedereen (houden) toch van chocola?
De juiste spelling van het werkwoord is:
A
houd
B
houdd
C
houden
D
houdt

Slide 9 - Quiz

Leestekens zijn belangrijk!

Slide 10 - Slide

Leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 11 - Slide

Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken.

  • Punt (gewone zin): De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 12 - Slide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 13 - Slide

Leestekens

Slide 14 - Slide

Hoe laat begint de les vandaag!
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 15 - Quiz

De medewerker vroeg waarmee hij mij kon helpen?
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 16 - Quiz

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 17 - Quiz

Loop naar de maan.
A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 18 - Quiz

Op Maandag hebben we een toets.

A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 19 - Quiz

Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?
A
Hoofdletters en leestekens kloppen.
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 20 - Quiz

In Maart ben ik jarig!
A
De leestekens zijn goed gebruikt.
B
De leestekens zijn fout gebruikt.

Slide 21 - Quiz

Doel behaald?
- Ik weet hoe ik een persoonsvorm tt moet schrijven in het enkelvoud en meervoud
-Ik weet wanneer ik een punt, vraagteken, uitroepteken en komma moet gebruiken;
- Ik weet wanneer ik hoofdletters moet gebruiken. 

Slide 22 - Slide

Is het doel behaald? Zo niet: wat vind je nog lastig?

Slide 23 - Open question

Huiswerk
Zelfstandig aan de slag met opdrachten uit het boek

1,2,3,4,5,6,7,8,9


Slide 24 - Slide