bijvoeglijk bijwoordelijk predicatief zelfstandig en bijwoord

Herhaling Grammatica 
(bijwoord, bijvoeglijk, 
bijwoordelijk, predicatief 
en zelfstandig)
1 / 33
next
Slide 1: Slide
GrieksWOStudiejaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling Grammatica 
(bijwoord, bijvoeglijk, 
bijwoordelijk, predicatief 
en zelfstandig)

Slide 1 - Slide

Bijwoord

Slide 2 - Slide

2 soorten bijwoorden:
1. die niet zijn afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord
2. die wel zijn afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord 

Slide 3 - Slide

Wat zijn voorbeelden van de eerste soort bijwoorden in het Nederlands?

Slide 4 - Open question

voorbeelden: 
μαλα (zeer) 
νυν (nu)
τοτε (toen) 

Slide 5 - Slide

Welke uitgang hebben de tweede soort meestal? Typ ALLEEN de uitgang met NL- letters

Slide 6 - Open question

voorbeeld:
δικαιος --> δικαιως

Slide 7 - Slide

zijn bijwoorden verbuigbaar?
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Bijwoord
Definitie: een bijwoord zegt iets iets over een willekeurig ander element van de zin dat geen zelfstandig naamwoord is. Het geeft zodoende de mate waarin of de manier waarop weer.

Bijwoorden worden op verschillende manieren gevormd

Slide 9 - Slide

afgeleid van bnw:
gen pl - ων => -ως
VB: ῥαδιος, ῤαδιων => ῤαδιως


bij comparativi & enkele bnw:
acc.N.sg = bijwoord
VB: μονος => μονον
βελτιων (comp.) => βελτιον
bij superlativi & enkele bnw:
acc.N.sg. = bijwoord
VB: πολυς => πολλα
ταχιστος => ταχιστα

anders / vaste vormen:
εὐ
ὡδε
μαλα

Slide 10 - Slide

bijwoord
andere woordsoort
δεινως
μεγας
ὡς
μονον
ἀυτης
ψευδως
μαλα
ἐκ
πανυ
πας
ἡδυς
οὐδεν

Slide 11 - Drag question

waar is het bijwoord ἀναγκαιως van afgeleid?
A
het is geen bijwoord
B
de comparativus ἀναγκαιων
C
de superlativus ἀναγκαιστος
D
het bijv.nw. ἀναγκαιος

Slide 12 - Quiz

Tekst 2A r. 5 μαλιστα is een
A
het is geen bijwoord
B
bijwoord in de comparativus
C
bijwoord in de superlativus
D
gewoon het bijv.nw. (stellende trap)

Slide 13 - Quiz

bijvoeglijke bepaling

Slide 14 - Slide

Waar of niet waar?
Een bnw heeft dezelfde uitgang als het znw waarmee het congrueert
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

τῃ (μακρος) μαχῃ
A
μακρῃ
B
μακρᾳ
C
μακραι
D
μακρα

Slide 16 - Quiz

οἱ (ἀγαθος) παιδες
A
ἀγαθες
B
ἀγαθαι
C
ἀγαθοι
D
ἀγαθα

Slide 17 - Quiz

Gaan de volgende bnw  in het vrouwelijk volgens de ρει-regel of niet? Sleep ze op de juiste plek.
ρει-regel
niet ρει-regel
σοφος
wijs
ἀθλιος
ongeluk-kig
αἰσχρος lelijk, schandelijk
νεος nieuw, jong

Slide 18 - Drag question

bijvoeglijke bepaling
  • een bijv. bep. zegt iets over een zelfst. nw. 
  • voorbeelden van een bijv. bep.
  • - een bijv. nw. 
  • - een woord in de genitivus
  • - een voorzetselwoordgroep

Slide 19 - Slide

Voorbeelden in het Grieks
- een bijv. nw. 
ὁ κακος ἡρως
- een woord in de genitivus
ὁ των Ἀθηνων ἡρως
- een voorzetselwoordgroep
ὁ ἐν τῳ Ἀθηναις ἡρως

Slide 20 - Slide

Een bijvoeglijke bepaling is hetzelfde als een bijwoordelijke bepaling
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Een bijv. bep. zegt iets over het werkwoord of over een zelfst. nw.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Een voorzetselbepaling kan een bijvoeglijke bepaling zijn
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

De plek van een bijv. bep.
1) Zonder lidwoord: voor of na het zelfst. nw.

κακος ἡρως
ἡρως κακος

των Ἀθηνων ἡρως
ἡρως των Ἀθηνων



Slide 24 - Slide

De plek van een bijv. bep.
2) Met lidwoord: 
a) tussen lidwoord en zelfs. nw. (net als in het NL)
ὁ κακος ἡρως
ὁ των Ἀθηνων ἡρως
b) na het zelfst. nw. met herhaling van het lidwoord
ὁ ἡρως ὁ κακος
ὁ  ἡρως ὁ των Ἀθηνων




Slide 25 - Slide

Vul de juiste vorm in:
Ὁρῶμεν ... ἀνθρωπους
A
πολλους
B
πολλας
C
πολυ
D
πολυν

Slide 26 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Ἡ κορή ... λέγει
A
ἀληθης
B
ἀληθως

Slide 27 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Ἡ κορή ἡ ... λέγει
A
σωφρων
B
σωφρονως

Slide 28 - Quiz

ἡ σοφη γυνη ταυτα νομιζει
A
σοφη is hier bijvoeglijk gebruikt
B
σοφη is hier bijwoordelijk gebruikt
C
σοφη is hier predicatief gebruikt
D
σοφη is hier zelfstandig gebruikt

Slide 29 - Quiz

Predicatief betekent dat het bijvoeglijk naamwoord of participium iets zegt over een zelfstandig naamwoord / persoon en over het werkwoord in de zin
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Ἡ καλλιστη εἰς την πολιν ἱκνεῖται
A
καλλιστη is hier bijvoeglijk gebruikt
B
καλλιστηis hier bijwoordelijk gebruikt
C
καλλιστη is hier predicatief gebruikt
D
καλλιστη is hier zelfstandig gebruikt

Slide 31 - Quiz

καλη ἡ θυγατηρ ἐπι τῳ θρονῳ ἐκαθητο.
A
καλη is hier bijvoeglijk gebruikt
B
καλη is hier bijwoordelijk gebruikt
C
καλη is hier predicatief gebruikt
D
καλη is hier zelfstandig gebruikt

Slide 32 - Quiz

De stof van deze lessonUp begrijp ik
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll