SPREEKLES 3: HUISWERK

• NT2
• Buitengewoon secundair onderwijs

1. KIJK naar het fragment. 

RONDE 1:

1. Wat zie je?

RONDE 2:

1. BEANTWOORD de vragen.

1. Nina is op school.

1. waar
2. niet waar

2. De volgende les is op maandag.

1. waar
2. niet waar

Het is 20 december.

1. waar
2. niet waar

3. Hoe vaak hoor je het woord?

Kerst

vakantie

lokaal

december

3. Hoe vaak hoor je het woord?

1. Kerst (2)
2. vakantie (3)
3. lokaal (4)
4. december (2)

4. Welke getallen hoor je?

1. 6
2. 244
3. 236
4. 99

4. Welke getallen hoor je niet?

1. 95
2. 98
3. 19
4. 35

4. Welke getallen hoor je niet?

1. 11
2. 2
3. 7
4. 10

5. De dagen

MAAK groepen van 3. BESPREEK de vragen.

1. Hoeveel dagen zijn er?
2. Welke dag is het nu?
3. Welke dag is het morgen / overmorgen?
4. Welke dag was het gisteren / eergisteren? 

6. De maanden

1. Welke maanden zijn er?
2. In welke maand ben jij jarig? Hoe zeg je dit in jouw taal?
3. In welke maanden is het vakantie? 
4. In welke maanden is het zomer?
5. In welke maanden is het winter?
6. In welke maand is mevrouw jarig?

7. FLUISTER het woord / de zin.

1. GA in een cirkel zitten.

2. De leerkracht fluister een woord / een zin in jouw oor. 

3. HERHAAL deze zin in het oor van de persoon naast jou.

4. ...

8. TONEEL

1. GA per 2 zitten.

2. OEFEN het dialoog per 2.

3. SPEEL het dialoog zonder tekst na.