2B. Ch2. All grammar

Please put your book and Ipad (facedown) on your table
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Please put your book and Ipad (facedown) on your table

Slide 1 - Slide

This lesson
- Study vocabulary
- Homework check
- Grammar chapter 2

 Past continuous /  Past continuous en past simple /  modals

Slide 2 - Slide

Study vocabulary
Go to page 118-119
Nl-Eng & Eng-Nl

 Quizlet / Wrts / Write down the words 

timer
10:00

Slide 3 - Slide

Homework check
Basis: Do exercise 59, 60, 61ab, 63 on page 112-115
Kader: Do exercise 57, 58, 59, 60 on page 112-115


Study all vocabulary on page 119

Slide 4 - Slide

De past continuous

Slide 5 - Slide

Hoe maak je een past continuous?
A
was/were + ww + ing
B
ww + ing
C
am/are/is + ww + ing

Slide 6 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
was gebruik je voor alle enkelvoud en were voor meervoud
B
were gebruik je voor alle enkelvoud en was voor meervoud
C
was gebruik je bij he/she/it bij de rest gebruik je were

Slide 7 - Quiz

Wanneer gebruik je de past continuous?
A
Een afgesloten activiteit in het verleden
B
Een activiteit in het heden
C
Activiteit die langer duurde in het verleden

Slide 8 - Quiz

He _____ (walk) in the park yesterday.

Slide 9 - Open question

We _____ (work) in the factory.

Slide 10 - Open question

Past continuous en past simple

Slide 11 - Slide

Welke stelling is juist?
A
de past continuous is de onderbreking van de past simple
B
de past simple is de onderbreking van de past continuous

Slide 12 - Quiz

Wat is de onderbreking?
We were working when he came in
A
were working
B
came

Slide 13 - Quiz

Wat is de onderbreking?
When I opened the door, they were still partying.
A
opened
B
were still partying

Slide 14 - Quiz

My dad and I ____ (play) basketball when he _____ (slip).
A
were playing / slipped
B
was playing / slipped
C
played / were slipping
D
played / was slipping

Slide 15 - Quiz

I _____ (laugh) when I ____ (see) it actually hurt.
A
laughed / was seeing
B
laughed / were seeing
C
was laughing / saw
D
were laughing / saw

Slide 16 - Quiz

Modals

Slide 17 - Slide

Een modal is.....?
A
een hoofdwerkwoord
B
een hulpwerkwoord

Slide 18 - Quiz

De modal have to betekend...?
A
een dringend advies
B
een verplichting
C
een vrijblijvend advies

Slide 19 - Quiz

De modal should betekend...?
A
een dringend advies
B
een verplichting
C
een vrijblijvend advies

Slide 20 - Quiz

De modal can/could betekend...?
A
een dringend advies
B
een verplichting
C
een vrijblijvend advies

Slide 21 - Quiz

Welke modal?
People _____ drink water to stay alive.

Slide 22 - Open question

Welke modal?
You _____ brush your teeth twice a day.

Slide 23 - Open question

Welke modal?
You _____ pay by credit card here.

Slide 24 - Open question

Do you understand the grammar from chapter 2?

Slide 25 - Open question