Les 3 "Grammatik: Het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval I"

1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programm

0. Hausaufgaben
1. Lernziele
2. Grammatik
Het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval

Slide 2 - Slide

Shoppingroboter Gita
Lees de tekst op blz. 111
Maak opdracht 14 op blz. 110

Slide 3 - Slide

Lernziele
Das kannst du nach dieser Deutschstunde:

  • Du kennst die Personalpronomen im 3. Fall. (R)
  • Du kennst die Präpositionen mit dem 3. Fall. (R)
  • Du kannst die Grammatik anwenden. (T1)
  • Du kannst die Grammatik in neuen Situationen anwenden. (T2)
  • Du kannst die Grammatik auf Niederländisch erklären. (I)



Slide 4 - Slide

Wat zijn de naamvallen?
Naamvallen beschrijven de functie van een zinsdeel in een zin.

1e naamval = onderwerp van een zin
2e naamval = bezit
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Met de naamvallen veranderen de lidwoorden en de persoonlijke voornaamwoorden!


Wanneer je bij Duits moet kiezen tussen:
ich, mir, mich, du, dir, dich

Slide 5 - Slide

Wat verandert met de naamvallen?
Persoonlijke voornaamwoorden
(ich/du/er/sie/es/wir/ihr/sie/Sie)

De der-groep bestaat uit alle bepaalde lidwoorden!
(der/die/das/die)

De ein-groep bestaat uit alle onbepaalde lidwoorden!
(ein/eine en kein/keine)


Slide 6 - Slide

Wiederholung: Personalpronomen im 4. Fall

Slide 7 - Slide

Voorzetsels met de vierde naamval:
durch, für, ohne, um, gegen, (bis)

Slide 8 - Slide

Voorzetsels met de derde naamval:
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
Übungen
Personalpronomen im 3. Fall
Aufgabe 18, 19, 21, 22 und 23 auf Seite 114-117


Slide 9 - Slide

Was hast du heute gelernt?

Slide 10 - Mind map

Was machen wir in der nächsten Stunde?

Wortschatz
Ferien

Slide 11 - Slide