woensdag 27 januari 2021

woensdag 27 januari 2021
camera aan en SMILE :)
Leuk dat jullie er weer zijn!

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

woensdag 27 januari 2021
camera aan en SMILE :)
Leuk dat jullie er weer zijn!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
presentatie Koen/Arian &  Dario/Ryan
afmaken vragen onderwerp
starten vragen bijv. nw.
zelf aan de slag

Slide 2 - Slide

Het genre / van een boek / herken / je / in de bibliotheek / aan een plaatje.
A
De zinsdeelstrepen zijn juist.
B
De zinsdeelstrepen zijn onjuist.

Slide 3 - Quiz

Het onderwerp van de zin:
Toen begonnen ze aan
de bar te schreeuwen.
A
Toen
B
ze
C
bar
D
schreeuwen

Slide 4 - Quiz

Het onderwerp in de zin:
Houd nou toch eens je mond!

Slide 5 - Open question

Het bijvoeglijk naamwoord
Onthoud:
Een mooi huis staat te koop.
De jongen is aardig voor zijn zus.
Hij is leuk!

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord:
een plastic tas, een houten kast

Slide 6 - Slide

Welk woord is bijv. nw.?
moeder, saai, de, je

Slide 7 - Open question

Het bijv. nw. in de zin:
Hij speelde als geweldige
profvoetballer bij die club.

Slide 8 - Open question

Recente studies wijzen ook
in die richting.

Slide 9 - Open question

Zij maakt echt mooie schilderijen.

Slide 10 - Open question

Als fantastische bakker bakt hij
zijn broden goed.

Slide 11 - Open question

Rest van de les:
1 Zijn er vragen? Zo ja, als de rest straks weg is,
beantwoord ik deze!
2 Werken aan H2 Formuleren - verwijzen naar de- en het-woorden.
3 H3 Lezen

Klaar? Poëzie en Fictie > B Feest (opdracht 1, 2 en 3) = keuze!

Slide 12 - Slide

Volgende les:
De les vrijdag vervalt, maar je werkt aan H2 Formuleren.

Maandag 1  februari is H2 Formuleren af!


Slide 13 - Slide

Zelfstandige naamwoorden zijn de- of het-woorden. De-woorden zijn M of V.

De jongen die
Het meisje dat …
Deze/die jongen …
Dit/dat meisje …

Slide 14 - Slide

Kortom:
de-woorden: die/deze VERWIJSWOORD die
het-woorden: dit/dat VERWIJSWOORD dat

Slide 15 - Slide