Onregelmatige werkwoorden; vouloir - pouvoir + aller - faire - avoir - être

Onregelmatige werkwoorden
in deze LessonUp herhaal je alle onregelmatige werkwoorden die je tot nog toe geleerd hebt
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Onregelmatige werkwoorden
in deze LessonUp herhaal je alle onregelmatige werkwoorden die je tot nog toe geleerd hebt

Slide 1 - Slide

vouloir en pouvoir
we beginnen met deze werkwoorden uit GL - Chapitre 3
leerdoel: 
ik kan vouloir en pouvoir vervoegen
ik weet wat vouloir en pouvoir betekenen

Slide 2 - Slide

'vouloir' betekent...

Slide 3 - Open question

'pouvoir' kan twee vertalingen hebben in het Nederlands; welke?

Slide 4 - Open question

Hierna volgt een video met de vervoeging van vouloir en pouvoir.
Het werkwoord devoir komt ook aan bod, maar dat hoef je nog niet te leren.
Je krijgt de vervoeging op een presenteerblaadje EN een aantal voorbeelden - erg handig dus als je de werkwoorden zelf moet gaan gebruiken!

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

In je werkboek vind je het overzicht terug bij 
Chapitre 3 - H. Grammaire


Slide 7 - Slide

je veux
A
ik wil
B
ik kan
C
jij wil
D
jij kan

Slide 8 - Quiz

nous pouvons
A
wij willen
B
wij kunnen
C
wij mogen
D
wij hebben

Slide 9 - Quiz

zij wil
A
elle peut
B
elle veut
C
elle peux
D
elle veux

Slide 10 - Quiz

u kan
A
nous voulons
B
nous pouvons
C
vous voulez
D
vous pouvez

Slide 11 - Quiz

hij kan

Slide 12 - Open question

jullie willen

Slide 13 - Open question

zij mogen

Slide 14 - Open question

vertaal: Mag ik televisie kijken?
A
Je veux regarder la télé?
B
Je peux regarder la télé?
C
Je veux la télé regarder?
D
Je peux al télé regarder?

Slide 15 - Quiz

Let op!
Na 'vouloir' komt dus meestal nog een volledig werkwoord. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van vouloir.

Je veux manger une glace.
Ik wil een ijsje eten.

Slide 16 - Slide

vertaal: zij wil in het zwembad zwemmen
A
elles veulent nager dans la piscine.
B
elle veut nager dans la piscine.
C
ils veulent nager dans la piscine.
D
il veut nager dans la piscine.

Slide 17 - Quiz

Let op!
Na 'pouvoir' komt dus meestal nog een volledig werkwoord. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van pouvoir.

Je peux acheter une glace.
Ik mag een ijsje kopen.

Slide 18 - Slide

zij willen
A
ils voulent
B
ils veulent

Slide 19 - Quiz

jij kan

Slide 20 - Open question

ik heb de werkwoorden vouloir en pouvoir onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

andere onregelmatige werkwoorden


je hebt al andere onregelmatige werkwoorden geleerd:
avoir - être
aller - faire

Ken je ze nog?
in je cahier d'activités B op p 163-164 staat een overzicht (VWO)
op p 156-157 (Havo)

Slide 22 - Slide

ik heb
A
j'ai
B
je suis
C
je fais
D
je vais

Slide 23 - Quiz

tu fais
A
jij wil
B
jij kan
C
jij doet
D
jij bent

Slide 24 - Quiz

il va
A
hij is
B
hij gaat
C
hij maakt
D
hij heeft

Slide 25 - Quiz

nous sommes
A
wij hebben
B
wij zijn

Slide 26 - Quiz

vous faites
A
jullie maken
B
jullie zijn

Slide 27 - Quiz

avoir
être
aller
faire
zijn
hebben
maken / doen
gaan

Slide 28 - Drag question

Om de futur proche te vervoegen moet ik het hulpwerkwoord 'aller' vlot kennen
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

Om de passé composé te maken, heb ik het hulpwerkwoord ... nodig
A
avoir
B
vouloir
C
faire
D
aller

Slide 30 - Quiz

ik kan avoir - être - aller - faire vlot vervoegen
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll