passé composé avec avoir

Bonjour tout le monde!
  • assieds toi
  • prends ton livre + chromebook

1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bonjour tout le monde!
  • assieds toi
  • prends ton livre + chromebook

Slide 1 - Slide

le programme d'aujourd'hui:
  • grammaire voorzetsels landen/steden
  • korte oefening voorzetsels landen/steden
  • uitleg: passé composé avec avoir
  • au travail: faire les exercices 


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

mini oefening voorzetsels landen/plaatsen

Slide 4 - Slide

Sleep de steden en de landen naar het juiste voorzetsel.
à
en
au
aux
Rotterdam
Etats-Unis
Londres
Espagne
Maroc
Canada
France
Pays-Bas

Slide 5 - Drag question

De passé composé
avec avoir
blz. 35

Slide 6 - Slide

Wat weet je nog van de passé composé?

Slide 7 - Open question

0

Slide 8 - Video

le passé composé avec avoir
  • Je vertelt iets over het verleden!
  • Hiervoor moet je twee werkwoorden gebruiken. Het hulpwerkwoord en het werkwoord die de actie beschrijft.
  1. het hulpwerkwoord avoir
  2. het voltooid deelwoord (beschrijft de actie)

Slide 9 - Slide

met welke twee dingen maak je de passé composé?

Slide 10 - Open question

Welke tijd is de passé composé?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 11 - Quiz

Avoir
Ik heb
Jij hebt
Hij heeft
Zij heeft
Men heeft /we hebben
Wij hebben
Jullie hebben/U heeft
Zij hebben
Tu as
Elle a
il a
J'ai
Elles/ils ont
Vous avez
On a
Nous avons

Slide 12 - Drag question

Hoe maak je de passé composé met avoir?
  • stap 1: vervoeg het werkwoord avoir in de présent (tegenwoordige tijd)
  • stap 2:  Het tweede werkwoord wordt een voltooid deelwoord.​

hoe maak je het voltooid deelwoord bij werkwoorden op -er? 
  • Je haalt de laatste twee letters van het werkwoord af (de ‘er’).​
  • Je voegt er ‘é’ aan toe.​

Voorbeeld: ik heb gelopen = j’ai marché

Slide 13 - Slide

De passé composé is de tijd van...
klik de juiste vorm aan:
A
je mange
B
je vais manger
C
j'ai mangé
D
je suis mangé

Slide 14 - Quiz

au travail!
quoi?
faites exercice 13A+B à p. 35
comment? 
Faites le en chuchotant (fluisterend) avec ton voisin/ta voisine
aide? 
Ton livre, ton cahier, ton voisin/ta voisine, ton professeur
fini?
Apprenez grammaire 1 et 2 + voca 1A et 1B

Slide 15 - Slide

corriger exercice 17A
  1. J’ai mangé​
  2. Tu as regardé​
  3. Il a passé​
  4. Elle a voyagé​
  5. Nous avons visité​
  6. Vous avez marché​
  7. Ils ont écouté​
  8. Tu as nagé

Slide 16 - Slide

corriger exercice 17B
  1. J'ai visité un musée.
  2. Il a passé les vacances en France.​
  3. Nous avons logé dans un hôtel.​
  4. Ils ont regardé la télévision.​
  5. Est-ce que vous avez voyagé en voiture?/Avez-vous voyagé en voiture?

Slide 17 - Slide

grammaire 4: le participe passé
Werkwoorden op –er = -é​
Werkwoorden op –ir = -i​
Werkwoorden op –re = -u​

  • ​Er is ook een lijst met onregelmatige voltooid deelwoorden. Deze moet je uit je hoofd leren blz. 36

Slide 18 - Slide

au revoir et bon weekend!

Slide 19 - Slide