3H: C - grammaire

Aujourd'hui, c'est le ...
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Aujourd'hui, c'est le ...

Slide 1 - Slide

Le programme
Objectif: À la fin de cette semaine, vous pouvez (kunnen jullie) parler de tes projets d’avenir. Vous savez (kennen jullie) la grammaire; le futur simple. 

Qu'est-ce que nous allons faire aujourd'hui?
- Révision du vocabulaire A + B
- Le Futur Simple


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Révision du vocabulaire A + B

Slide 6 - Slide

Welk woord is geen werkwoord?
A
hésiter
B
deviner
C
s'amuser
D
banal(e)

Slide 7 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
l'avenir
B
à cette époque
C
marcher
D
futur(e)

Slide 8 - Quiz

Welk woord hoort in de zin:
Mon choix est donc difficile. C'est ______
A
oser
B
embêtant
C
pareil
D
avant

Slide 9 - Quiz

Traduis:
l'avenir

Slide 10 - Open question

Traduis:
l'échange

Slide 11 - Open question

Traduis:
scheikunde

Slide 12 - Open question

Je veux devenir prof. C'est un métier passionnant.
De toute façon, du français, de la géographie et de l'histoire.
Je suis en troisième, au collège Vechtstede.
Je suis très fort(e) en français, mais j'ai aussi de bonnes notes en histoire.
Tu es fort(e) en quelles matières? 
Tu es en quelle classe?
Qu'est-ce que tu veux faire plus tard?
Tu auras quelles matières au lycée?

Slide 13 - Drag question

Tu auras quelles matières au lycée?

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Le futur simple
  • Om uit te leggen dat iets nog zal gaan gebeuren (in de toekomst)
  • In het Nederlandse gebruik je: zullen 

       Ik zal Frans kiezen omdat ik goed ben in talen
       Je choisirai le français, parce que j'aime les langues

Slide 17 - Slide

Le futur simple - stappenplan
regelmatige ww er, ir, re
  1. bepaal wat het hele werkwoord is
  2. eindigt deze op een 'e' haal deze er dan af
  3. plak de juiste uitgang van de futur er achter
    (lijken veel op de vorm van 'avoir')

Slide 18 - Slide

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 19 - Drag question

Herhaling - Le futur simple - uitgangen
Werkwoorden op ir        - op er                   -op re
Je               choisirai          mangerai             prendrai
Tu               choisiras         mangeras            prendras
Il/elle/on  choisira           mangera              prendra
Nous         choisirons      mangerons         prendrons
Vous          choisirez         mangerez           prendrez
Ils                choisiront      mangeront          prendront

Slide 20 - Slide

Le futur s.: onregelmatige ww. (stam)
  • Bij een aantal werkwoorden is de stam onregelmatig. Het is dus niet het hele werkwoord, maar alleen wat hier vet gedrukt staat:
  • être - je serai
  • avoir - j'aurai
  • faire - je ferai
  • aller - j'irai
  • prendre - je prendrai                           
  • venir - je viendrai

Slide 21 - Slide

Mara et Renzo (choisir) le français
A
choisissont
B
choisez
C
choisirons
D
choisiront

Slide 22 - Quiz

Luc (prendre) le bus pour aller à sa nouvelle école
A
prendra
B
prendrea
C
prendrai
D
prendreai

Slide 23 - Quiz

nous (être) ensemble au lycée
A
serons
B
êtrons
C
aurons
D
ferons

Slide 24 - Quiz

Les devoirs 3H

Apprendre (leren)
Le vocabulaire A & B + Grammaire C

Faire (maken)
C (grammaire) - en ligne (Learnbeat)

Slide 25 - Slide