Herhaling werkwoorden
1 / 24
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
vertaal:
(chercher) wij zoeken
(chercher) wij zoeken
timer
0:15
A
Nous cherchons
B
On cherchons
C
Vous cherchez
D
On cherche
Slide 3 - Quiz
vertaal:
(parler) zij praten
(parler) zij praten
timer
0:15
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont
Slide 4 - Quiz
vertaal:
(danser) hij danst
(danser) hij danst
timer
0:30
Slide 5 - Open question
vertaal:
(donner) jullie geven
(donner) jullie geven
timer
0:30
Slide 6 - Open question
Slide 7 - Video
Slide 8 - Video
zij hebben
timer
1:00
A
ils sont
B
ils ont
C
ils vont
D
ils allons
Slide 9 - Quiz
hij heeft
timer
0:15
A
il est
B
il ont
C
il es
D
il a
Slide 10 - Quiz
wij zijn
timer
0:15
A
vous ont
B
nous ont
C
nous sont
D
nous sommes
Slide 11 - Quiz
jullie/ u zijn
timer
0:15
A
vous etes
B
nous sommes
C
ils sont
D
vous avez
Slide 12 - Quiz
jij hebt
timer
0:15
A
il a
B
elle a
C
tu as
D
j' ai
Slide 13 - Quiz
ik ben
timer
0:15
A
je m' appelle
B
j' ai
C
je suis
D
tu as
Slide 14 - Quiz
wij hebben
timer
1:00
A
vous etes
B
nous avez
C
nous avons
D
nous sommes
Slide 15 - Quiz
Vervoeg het werkwoord avoir
Geef het hele rijtje o.t.t.
Geef het hele rijtje o.t.t.
Slide 16 - Open question
Vervoeg het werkwoord
être /zijn , geef het hele rijtje
être /zijn , geef het hele rijtje
Slide 17 - Open question
avoir
être
aller
faire
zijn
hebben
maken / doen
gaan
Slide 18 - Drag question
(être)
Elle..........sportive
Elle..........sportive
timer
1:00
A
a
B
es
C
est
D
ai
Slide 19 - Quiz
(être)
Nous.........à Leyde.
Nous.........à Leyde.
timer
1:00
A
avons
B
sommes
C
sont
D
as
Slide 20 - Quiz
(avoir)
Tu.........un frère.
Tu.........un frère.
timer
0:15
A
es
B
ai
C
ont
D
as
Slide 21 - Quiz
(avoir)
Vous.........un chien.
Vous.........un chien.
timer
0:15
A
avez
B
sommes
C
as
D
est
Slide 22 - Quiz
être, ils
Slide 23 - Open question
avoir, nous
