27-03 t/m 02-04 2TL Duits

Programm
    Planning
    • Opdrachten inleveren
    Uitleg 
    • kloktijden
    • lidwoorden
    Opdrachten voor deze week

    1 / 51
    next
    Slide 1: Slide
    DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

    This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

    time-iconLesson duration is: 45 min

    Items in this lesson

    Programm
      Planning
      • Opdrachten inleveren
      Uitleg 
      • kloktijden
      • lidwoorden
      Opdrachten voor deze week

      Slide 1 - Slide

      Werkwijze inleveren opdrachten
      • Je maakt je opdrachten in je boek
      • Als je klaar bent maak je een foto van alle opdrachten
      • Deze foto's plak je op volgorde in een Worddocument
      • Je noemt je Worddocument Naam Klas Week Vak
      • Je stuurt je Wordbestand naar mij
      • Je krijgt een antwoordenblad in de mail

      Slide 2 - Slide

      Schritt 14 blz. 116
      Die Tagesordnung = de dagindeling

      Ziel = Du kannst die Zeit angeben

      Tip: bekijk blz.88 nog eens

      Slide 3 - Slide

      Wie spät ist es?
      Het is drie uur
      Het is vijf over drie
      Het is kwart over drie
      Het is tien voor half vier
      Het is half vier
      Het is vijf over half vier
      Het is kwart voor vier
      Het is tien voor vier
      Es ist drei Uhr
      Es ist fünf nach drei
      Es ist Viertel nach drei
      Es ist zehn vor halb drei
      Es ist halb vier
      Es ist fünf nach halb vier
      Es ist Viertel vor vier
      Es ist zehn vor vier

      Slide 4 - Slide

      Slide 5 - Slide

      Slide 6 - Slide

      Handig feitje: De Duitse kloktijden staan in dezelfde volgorde als in het Nederlands. 
      Vertaal dus woord voor woord. 
      Voorbeeld: vijf over vier = fünf nach vier

      Slide 7 - Slide

      Wichtige Wörter:


      ein Uhr = een uur
      eine Stunde = een lesuur
       eine Viertelstunde = een kwartier
      eine halbe Stunde = een half uur
      ein Viertel = een kwart
      halb = half
      vor = voor
      nach = over

      Slide 8 - Slide

      In de volgende slides ga je oefenen.

      Auf Deutsch natürlich!


      Slide 9 - Slide

      Voorbeeld:
      Vraag: Wie spät ist es? (Hoe laat is het?)





      Es ist....(Het is).....

      Antwoord: Es ist...
       sieben Uhr.
      Schrijf steeds zoals hierboven in het rood

      Slide 10 - Slide

      Schrijf de kloktijd voluit in het Duits:
      half vijf: Es ist...

      Slide 11 - Open question

      Schrijf de kloktijd voluit in het Duits:
      kwart over negen: Es ist...

      Slide 12 - Open question

      Schrijf de kloktijd voluit in het Duits:
      kwart voor vier: Es ist...

      Slide 13 - Open question

      Schrijf de kloktijd voluit in het Duits:
      vijf voor twaalf: Es ist...

      Slide 14 - Open question

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist fünf nach zwei.
      B
      Es ist fünf Uhr.
      C
      Es ist Viertel vor zwei.

      Slide 15 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist zehn Uhr.
      B
      Es ist halb sechs.
      C
      Es ist Viertel vor sieben.

      Slide 16 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist neun Uhr .
      B
      Es ist fünf vor halb zehn.
      C
      Es ist halb eins.

      Slide 17 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist sieben Uhr.
      B
      Es ist halb sechs.
      C
      Es ist Viertel nach zehn.

      Slide 18 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist neun Uhr.
      B
      Es ist halb fünf .
      C
      Es ist Viertel vor neun.

      Slide 19 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist Viertel vor vier.
      B
      Es ist Viertel nach vier.
      C
      Es ist halb zehn.

      Slide 20 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist drei Uhr.
      B
      Es ist zehn Uhr.
      C
      Es ist Viertel nach zwölf .

      Slide 21 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist elf Uhr.
      B
      Es ist Viertel nach zwei
      C
      Es ist Viertel vor sechs.

      Slide 22 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist neun Uhr fünfunddreißig.
      B
      Es ist fünf vor halb zehn.
      C
      Es ist fünf nach halb zehn.

      Slide 23 - Quiz

      Wie spät ist es?
      A
      Es ist fünf nach zwei.
      B
      Es ist fünf vor zwei.
      C
      Es ist ein Uhr fünfundfünzig.

      Slide 24 - Quiz

      OPDRACHTEN
      Deze LessonUp is nog niet klaar, maar het is wel handig om eerst de opdrachten van Schritt 14 te maken.



      In de volgende slides geef ik uitleg over Schritt 15. Door eerst de opdrachten van Schritt 14 te maken raak je niet in de war.
      Schritt 14: Aufgabe 1a, Aufgabe 2, Aufgabe 5, Aufgabe 7

      Slide 25 - Slide

      Schritt 15 blz. 122
      Umziehen = verhuizen

      Ziel: Du kansst kurze, einfache geschriebene Mitteilungen verstehen.

      Je leert: de, het en een in het Duits goed gebruiken!

      Slide 26 - Slide

      Lidwoorden
      de man
      de vrouw
      het kind
      een boek
      der Mann
      die Frau
      das Kind
      ein Buch
      Je leerde dat in het Duits alle zelfstandignaamwoorden met een hoofdletter worden geschreven. 

      Slide 27 - Slide

      Lidwoorden
      de man
      de vrouw
      het kind
      een man
      een vrouw
      der Mann
      die Frau
      das Kind
      ein Mann
      eine Frau
      Je ziet in het voorbeeld dat de lidwoorden verschillen per woord. Heb jij enig idee welke regel we hier voor zouden kunnen bedenken?

      Slide 28 - Slide

      Welke regel kan jij bedenken om het verschil uit te leggen tussen de lidwoorden?

      Slide 29 - Open question

      Slide 30 - Slide

      Oefenen
      Geef in de volgende slides aan of het :
      der -> mannelijk
      die ->  vrouwelijk
      das -> onzijdig
      die -> meervoud is

      Slide 31 - Slide

      DER (m)
      DIE (v)
      DAS (o)
      DIE (mv)
      Frau
      Schwester
      Haus
      Stier
      Kuh
      Buch
      Lehrerin
      Lehrer
      Freunde
      Aufgaben

      Slide 32 - Drag question

      ...Kind
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 33 - Quiz

      ... Arzt
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 34 - Quiz

      ...Mutter
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 35 - Quiz

      ...Oma
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 36 - Quiz

      ...Bruder
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 37 - Quiz

      ...Ärztin
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 38 - Quiz

      ...Hahn
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 39 - Quiz

      ... Kater
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 40 - Quiz

      ...Kind
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 41 - Quiz

      Oefenen
      Geef in de volgende slides aan of het :
      ein -> mannelijk
      eine ->  vrouwelijk
      ein -> onzijdig

      Slide 42 - Slide

      ...Kind
      A
      eine
      B
      die
      C
      ein

      Slide 43 - Quiz

      ... Arzt
      A
      eine
      B
      ein

      Slide 44 - Quiz

      ...Mutter
      A
      eine
      B
      ein

      Slide 45 - Quiz

      ...Oma
      A
      ein
      B
      eine

      Slide 46 - Quiz

      ...Bruder
      A
      ein
      B
      eine

      Slide 47 - Quiz

      ...Ärztin
      A
      ein
      B
      eine

      Slide 48 - Quiz

      ...Hahn
      A
      ein
      B
      eine
      C
      das

      Slide 49 - Quiz

      ... Kater
      A
      eine
      B
      die
      C
      ein

      Slide 50 - Quiz

      OPDRACHTEN
      Leren: Aufgabe 2 Vokabeln blz. 130

      Opdrachten Schritt 15 vanaf blz. 128: Stempeln, Bitte! maken

      Opdrachten Schritt 16 vanaf blz. 129: alle Aufgaben (1 t/mStempeln, Bitte!))

      Slide 51 - Slide