M3 10 juni 2020

Mittwoch den 10. Juni
Willkommen im Deutschunterricht
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Mittwoch den 10. Juni
Willkommen im Deutschunterricht

Slide 1 - Slide

Was werden wir heute machen?
  • Grammatik Kapitel 6 erklären

Selbständig arbeiten:
D Lesen -> E Grammatik Kapitel 6

Slide 2 - Slide

Die Lernziele
Nach dieser Stunde kannst du:
  • uitleggen wat de eerste naamval is
  • uitleggen wat de derde naamval is
  • uitleggen wat de vierde naamval is
  • de voorzetsels van de derde en vierde naamval noemen
  • Het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp benoemen
  • de tabel van de Der-Gruppe opnoemen

Slide 3 - Slide

Meewerkend vw
Lijdend vw
Onderwerp
1e naamval
3e naamval
4e naamval

Slide 4 - Drag question

Hoe vind je het Onderwerp? 


Wie/wat + gezegde*

* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Slide 5 - Slide

Hoe vind je het Lijdend Voorwerp?


hhgghhj
Wie/wat + gezegde + Onderwerp

Slide 6 - Slide

Hoe vind je het Meewerkend Voorwerp?



Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'aan' of 'voor' zetten

Slide 7 - Slide

Wat is het onderwerp in deze zin?
Mein Neffe hat Kopfschmerzen

Slide 8 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Die Schüler müssen eine Prüfung machen

Slide 9 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Der Katze habe ich etwas zu fressen gegeben

Slide 10 - Open question

Stappenplan*
  1. Bepaal of het voorzetsel +3 of +4 is
  2. Bepaal het geslacht van het zelfst. nw. (m,v,o,mv)
  3. Bepaal of het woord een pers. vnw. is of niet.
  4. Vul de juiste vorm in.

*stap 0: Leer de naamvallenschema's en voorzetsels uit je hoofd

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Voorzetsels derde en vierde naamval
3e naamval                            4e naamval
aus                                              durch
bei                                               für
mit                                              gegen
nach                                           ohne
seit                                              um
von                                              bis
zu

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Hoe begin je als je een zin moet ontleden?
Welke stappen volg je als je een zin gaat ontleden?
1. Eerst alle werkwoorden in de zin zoeken. Dit is het gezegde

2. Je vraagt WIE of WAT + de werkwoorden: het antwoord hierop is het ONDERWERP

3. Je vraagt dan WIE of WAT + de werkwoorden + onderwerp: het antwoord hierop is  het LIJDEND VOORWERP

4. Blijft er nog een zinsdeel over, dan is dat het MEEWERKEND VOORWERP. Controleer dit door 'aan' of 'voor' voor het zinsdeel te zetten

Slide 17 - Slide

De Der-Gruppe. Leer deze tabel uit je hoofd!

Slide 18 - Slide

Alles dreht sich nur um dein___ Freund.
1. voorzetsel "um" = 4e naamval
2. zelfstandig nw "Freund" = m
3. Geen pers. vnw. maar de ein-Gruppe
4. deinen

Slide 19 - Slide

Mit welch___ Mitarbeiterin hast du gesprochen?
1. voorzetsel "mit" = 3e naamval
2. zelfstandig nw "Mitarbeiterin" = v
3. Geen pers. vnw. maar de der-Gruppe
4. welcher

Slide 20 - Slide

Ich habe dich mit (de) Hund (m) gesehen.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 21 - Quiz

Das Buch ist für (de) Mann.
A
der
B
den
C
das
D
dem

Slide 22 - Quiz

Simon und Leila gehen nach (de) Großeltern ins Haus.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 23 - Quiz

Dit is de Ein-Gruppe. De uitgangen lijken erg op die van de Der-Gruppe!

Slide 24 - Slide

Wir haben gegen (jouw) Mannschaft (v) verloren.
A
dein
B
deine
C
deiner
D
deinem

Slide 25 - Quiz

Er bekam ein Kompliment von (zijn) Lehrerin.
A
sein
B
seiner
C
seinem
D
seine

Slide 26 - Quiz

Was hast du heute gelernt?

Slide 27 - Open question