taalautomaat 2

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


A
de nobelprijs
B
een coldplayalbum
C
een alzheimerpatiënt
D
een picasso

Slide 2 - Quiz


A
india
B
de chinezen
C
het verre oosten
D
de indianen

Slide 3 - Quiz


A
Sire
B
Professor Barabas
C
een Koning
D
President Sarkozy

Slide 4 - Quiz


A
wapenstilstand
B
de renaissance
C
de tweede wereldoorlog
D
de guldensporenslag

Slide 5 - Quiz


A
een t-shirt
B
o-benen
C
de eu
D
X-benen

Slide 6 - Quiz


A
een camembert
B
een west-vlaming
C
de zuidpool
D
gentse kop

Slide 7 - Quiz


A
de melkweg
B
het zuidwesten
C
de kleine beer
D
Oosterse filosofie

Slide 8 - Quiz


A
een Godservaring
B
mariabeeld
C
Sint-Martinuskerk
D
Sint-Janskruid

Slide 9 - Quiz


A
een bijbel
B
pukkelpop
C
de koran
D
de standaard

Slide 10 - Quiz


A
Oktober
B
de ramadan
C
wapenstilstand
D
De Kerststal

Slide 11 - Quiz

Wat is er volgens jou niet goed?

Slide 12 - Open question

Elke zin begint met het onderwerp, het zijn allemaal enkelvoudige, korte zinnen.

Slide 13 - Slide

Wat is er volgens jou niet goed?

Slide 14 - Open question

Het onderwerp en de persoonsvorm staan veel te ver uit elkaar. Er staat te veel informatie tussen. Men noemt dat tangconstructies: woordgroepen die grammaticaal dicht bij elkaar moeten blijven, worden te ver uit elkaar gezet. De tussengedeeltes kunnen beter in aparte zinnen.  Sommige woorden kunnen ook weg. 

Slide 15 - Slide

Wat is er volgens jou niet goed?

Slide 16 - Open question

De bijzinnen worden telkens doorbroken door een andere bijzin, wat de tekst onnodig ingewikkeld maakt. (Geneste bijzinnen.)

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Vorm een zo lang mogelijke zin met de twintig woorden.

Slide 19 - Open question

Toen Pol de lade van de kast opende schrok hij van wat hij zag juwelen geld en tientallen verboden wapens

Slide 20 - Slide

Woord(en) waarna een
komma komt:

Slide 21 - Mind map

Woord(en) waarna een
komma komt:

Slide 22 - Mind map

Woord(en) waarna een
komma komt:

Slide 23 - Mind map

Woord(en) waarna een
komma komt:

Slide 24 - Mind map

Woord(en) waarna een
komma komt:

Slide 25 - Mind map

Woord(en) waarna een
komma komt:

Slide 26 - Mind map

Woord(en) waarna een
komma komt:

Slide 27 - Mind map

Woord(en) waarna een
komma komt:

Slide 28 - Mind map