Hoofdstuk 12-Naar de evenementenhal

Nederlands in gang H12
Naar de evenementenhal

1 / 49
next
Slide 1: Slide
NT2HBOStudiejaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands in gang H12
Naar de evenementenhal

Slide 1 - Slide

1. Ik kan de weg vragen/wijzen
2. Ik kan een route beschrijven.
3. Ik kan scheidbare werkwoorden (separable verbs) gebruiken.
4. Ik ken de uitspraak van de /ou/au/ en de /ui/

Slide 2 - Slide

12.1 Dialoog
12.1 Dialoog met pauzes

Slide 3 - Slide

Opdracht 1

  • Bedenk zelf vragen bij de dialoog.
  • Gebruik de gegeven woorden.
  • Schrijf de vragen op.

Voorbeeld:
Wat - Kirsten - voorbijganger?


Wat vraagt Kirsten aan de voorbijganger?




Zinsvolgorde:

Vraagwoord | werkwoord | rest

of

vraagwoord | werkwoord | wie-wat |rest

Slide 4 - Slide

Opdracht 1
Waar is Kirsten?
Wat vraagt Kirsten aan de buschauffeur?
Kan ik met de tram naar de evenementenhal? Of kan ik lopen?
Welke lijn gaat naar de evenementenhal?
In welke hal is de wandelbeurs?
Wat geeft de portier aan Kirsten?
Waar zijn de toiletten?

Slide 5 - Slide

De weg vragen 
Vraag
Antwoord
Mag ik u iets vragen?
Ja, natuurlijk. Ga uw gang.
Nee sorry, ik heb geen tijd.
Bent u hier bekend?
Nee, ik ben hier op vakantie.
Ja, ik kom hier vandaan.
Weet u waar (.....) is?
U gaat in die richting en daarna volgt u de bordjes.
Nee, ik kan u helaas niet helpen.
Ik zoek een toilet.
De toiletten zijn daar aan de rechterkant van de weg.

Slide 6 - Slide

De weg wijzen  
U gaat hier rechtdoor.
De bar is aan de rechterkant.
U steekt de straat over.
Het zwembad is aan de overkant.
U gaat linksaf/rechtsaf.
De tram stopt tegenover de ingang.
Aan het eind van de straat gaat u linksaf/rechtsaf.
U gaat de trap op / naar naar boven / beneden.
U neemt de eerste/tweede straat links/rechts
U gaat in die richting.
Volg de bordjes

Slide 7 - Slide

Opdracht 2
Mag ik u iets vragen?
Ik zoek ....
nummer van de hal: bijvoorbeeld 296
Kunt u dat nog een keer zeggen?
Weet u waar .... is?
nummer van de hal:
bijv
Zijn/is er ook ergens?
buffetten /toiletten/horeca
Sorry, ik begrijp het niet.
Kunt u mij helpen?
Ik zoek ....
Wilt u dat herhalen?
Weet u waar .... is?
Zijn/is er ook ergens?
Sorry, ik versta u niet.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Opdracht 3
  • Je werkt in viertallen.
  • Iedereen krijgt een plattegrond.
  • A wil naar de dokter en naar de apotheek.
  • B-C-D kijken op hun plattegrond.
  • B (dokter) en C (apotheek) wijzen A de weg.

Slide 10 - Slide

We gaan naar een liedje luisteren
Waar gaat het liedje over?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Scheidbare werkwoorden
Maak opdracht 54 tot en met 57 (TCA2 3.6) tt (volgende slides)
Maak opdracht 63 tot en met 66 (TCA2 6.7) voltooide tijd (na quizvragen presence)

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

oversteken (presens)
A
Hij steekt over de straat.
B
Hij steekt de straat over.
C
Wij oversteken de straat.
D
Wij steken de straat over.

Slide 19 - Quiz

samenwonen (presens)
A
Carol woont samen.
B
Carol samenwoont.
C
Samenwoont Carol.
D
Carol woontsamen.

Slide 20 - Quiz

afspreken (presens)
A
Hoe laat we afspreken?
B
Hoe laat spreek we af?
C
Hoe laat we af spreken?
D
Hoe laat spreken we af?

Slide 21 - Quiz

afgaan (presens)
A
U gaat af hier de trap.
B
U gaat de trap af hier.
C
U gaat hier de trap af.
D
U afgaat hier de trap.

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Opdracht 4 

Maak de zinnen compleet. Gebruik de goede vorm van het werkwoord.

Voorbeeld: aankomen (presens)
De tram om 12.00 uur bij de Evenementenhal.
De tram komt om 12.00 uur bij de Evenementenhal aan.

Slide 24 - Slide

We kijken en luisteren naar een kort filmpje.
Luistervraag:
Wat is het onderwerp van het filmpje?

Slide 25 - Slide

We kijken en luisteren nog een keer.
Hoe vaak hoor je een reflexief werkwoord?

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

presens - imperfectum - perfectum
scheidbare werkwoorden
Voorbeeld: aankomen 
presens
De tram komt om 12.00 uur bij de Evenementenhal aan.
imperfectum
De tram kwam om 12.00 uur bij de Evenementenhal aan.
perfectum
De tram is om 12.00 uur bij de Evenementenhal aangekomen.

Slide 28 - Slide

presens - imperfectum - perfectum
scheidbare werkwoorden
Quizvragen (6)

Slide 29 - Slide

tegenkomen (imperfectum)
A
Gister kwam ik Zhi-Ting tegen.
B
Gister kwamtegen ik Zhi-Ting.
C
Gister ik kwam Zhi-Ting tegen.
D
Ik kwam Zhi-Ting gisteren tegen.

Slide 30 - Quiz

samenwonen (perfectum)
A
Wij hebben op de Filipijnen samengewoond.
B
Wij samen hebben gewoond op de Filipijnen.
C
Wij hebben samen op de Filipijnen gewoond.
D
Op de Filipijnen hebben we samengewoond.

Slide 31 - Quiz

afrekenen (perfectum)
A
Heb jij de koffie al afrekend?
B
Heb jij de koffie al af gerekend?
C
Heb jij de koffie al afgerekend?
D
Heb jij de koffie al afgerekent?

Slide 32 - Quiz

afrekenen (imperfectum)
A
Rekende jij de drankjes al af?
B
Jij rekende de drankjes al af.
C
Afrekende jij de drankjes al?
D
Jij afrekende de drankjes al.

Slide 33 - Quiz

instappen (imperfectum)
A
Stapte jij in bij het station?
B
Jij instapte bij het station.
C
Instapte jij bij het station?
D
Jij stapte in bij het station.

Slide 34 - Quiz

meenemen (perfectum)
A
Heb jij de plattegrond meegeneemt?
B
Jij hebt de plattegrond meegenomen.
C
Heb jij mee de plattegrond genomen?
D
Heb jij de plattegrond meegenomen?

Slide 35 - Quiz

Opdracht 5
  1. Welke drie dingen heb je vandaag meegenomen in je tas?
  2. Wat kun je opendoen? Noem drie dingen in je huis.
  3. Met welke dingen kun je verdergaan? Noem drie dingen.
  4. Wie kwam je gisteren tegen? Noem drie personen.
  5. Weke drie dingen kun je oversteken?
  6. Welke drie dingen heb je gisteren afgerekend?
  7. Met welke drie mensen wil je graag iets afspreken?

Slide 36 - Slide

Opdracht 6
  1. Bedenk drie vragen met een scheidbaar werkwoord. 
  2. Schrijf ze eerst op.
  3. Stel je vragen aan een medecursist.

Slide 37 - Slide

Opdracht 7
1 = ik
2 = jij|u
3 = hij|zij
4 = wij
5 = jullie
6 = zij
aankomen
instappen
meenemen
oversteken
zich vergissen
zich vervelen
fietsen
lopen


Slide 38 - Slide

Opdracht 8: reageer op deze e-mail
Beste Peter,

Volgende week woensdag kom ik dus. Ik kom met de trein. Waar moet ik uitstappen? En wat is de route naar je huis? Kun je me dat nog even mailen? Alvast bedankt en tot volgende week woensdag.

Groeten,
Irina

Slide 39 - Slide

12.5 Lees de tekst.
Opdracht 9.
Geef een reactie op de vragen.
Reageer met een hele zin.

Slide 40 - Slide

Dictogloss - groepjes van 3
  • ronde 1 --> alleen luisteren

  • ronde 2 --> aantekeningen maken

  • In drietallen bespreken wat jullie hebben gehoord.

  • Eén persoon uit het groepje schrijft het verhaaltje op.

  • Eén persoon uit het groepje leest het verhaal voor. 

  •  Controle

Slide 41 - Slide

Ronde 1


De docent leest het verhaal en iedereen luistert.

De vergissing

Slide 42 - Slide

Ronde 2


Maak aantekeningen.

Schrijf geen hele zinnen. Schrijf alleen belangrijke woorden.
De vergissing

Slide 43 - Slide

Opdracht 1
  • Bespreek in drietallen wat jullie hebben gehoord. 
  • Kijk naar je aantekeningen. 
timer
3:00

Slide 44 - Slide

Opdracht 2
Schrijf samen het verhaal. 
Elk groepje schrijft dus één verhaal.
Let op de volgorde van de zin. 
Let op de tijd van het werkwoord.

timer
7:00

Slide 45 - Slide

Opdracht 3
Lees jullie verhaaltje voor.

Slide 46 - Slide

Gisteren waste ik me snel en kleedde ik me aan.
Ik haastte me, want ik moest naar mijn werk.
Toen ik buiten kwam, zag ik dat ik me vergist had. Het was zondag!

Ik heb me aangekleed, ik heb me gehaast, maar ik hoefde nergens heen.
Dus  heb ik me weer uitgekleed en heb ik me op de bank laten vallen.
Ik heb me nog nooit zo vergist… maar het was eigenlijk best fijn.
  • Kijk naar de originele tekst.
  • Klopt het met jullie tekst
  • Heb je alle belangrijke informatie?
  • Wat ben je vergeten?
  • Kijk naar de zinnen met scheidbare werkwoorden.
  • Welke zinnen staan in het imperfectum?
  • Welke zinnen staan in het perfectum? 

Slide 47 - Slide

/ou/au/ en /ui/
 opdracht 10 https://portal.coutinho.nl/fileadmin/documenten/nederlandsingang3/audio/h12-opdr10.mp3
opdracht 11
https://portal.coutinho.nl/fileadmin/documenten/nederlandsingang3/audio/h12-opdr11.mp3

Slide 48 - Slide

beste omschrijver
  1. De docent heeft kaartjes met daarop een woord.
  2. Eén cursist krijgt een kaartje.
  3. De cursist omschrijft het woord, zonder het woord, of een deel daarvan te noemen.
  4. De overige cursisten proberen het woord te raden.
  5. De cursist die het woord raad is daarna aan de beurt.

Voorbeeld: op het kaartje staat "banaan" 
De cursist zegt: Het is geen groente. Het is geel.  Het is krom. Een cursist raadt: een banaan!

Slide 49 - Slide