Formatieve toets HS 3 par 1 en 2

Welke uitspraken over het tropische regenwoud zijn goed?
A
Er groeien weinig soorten planten en bomen.
B
Er zijn etages met planten en bomen op verschillende hoogten
C
Tropische regenwouden komen alleen voor ten zuiden van de evenaar
D
Bomen en planten zetten koolstof om in zuurstof
1 / 11
next
Slide 1: Quiz
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welke uitspraken over het tropische regenwoud zijn goed?
A
Er groeien weinig soorten planten en bomen.
B
Er zijn etages met planten en bomen op verschillende hoogten
C
Tropische regenwouden komen alleen voor ten zuiden van de evenaar
D
Bomen en planten zetten koolstof om in zuurstof

Slide 1 - Quiz

Bekijk figuur 2.
Wat wordt aangegeven met nummer 3 in figuur 2
A
Jonge bomen
B
Daar is het dichtste bladerdek
C
Lianen
D
Gastplanten die op bomen groeien

Slide 2 - Quiz

Rond de evenaar is het altijd ...

Slide 3 - Open question

Rond de evenaar staat de zon ... aan de hemel.

Slide 4 - Open question

Rond de evenaar vallen de zonnestralen overdag ... op de aarde.

Slide 5 - Open question

Zet de volgende zinnen in de juiste volgorde.
1 Lucht wordt steeds kouder.
2 Warme lucht stijgt.
3 Het gaat regenen.
4 Er ontstaan wolken.

A
2-1-4-3
B
2-1-3-4
C
4-3-2-1
D
3-2-1-4

Slide 6 - Quiz

In de volgende zin ontbreken twee woorden.

Hoe [1] van de evenaar, hoe [2] het wordt in Afrika.

A
1=verder, 2=warmer
B
1=verder, 2=natter
C
1=verder, 2=droger
D
1=verder, 2=milder

Slide 7 - Quiz

Nomaden trekken rond, omdat
A
Ze van reizen houden
B
Ze vaak worden verdreven
C
Ze op weg zijn naar een vaste verblijfplaats
D
Ze voedsel zoeken voor hun vee

Slide 8 - Quiz

Welk kenmerk hoort niet bij de steppe?
A
Lange droge tijd
B
Nomaden
C
Bomen
D
Grassen

Slide 9 - Quiz

Hieronder staan drie zinnen waarin een woord ontbreekt.
– Hulp waar bewoners blijvend iets aan hebben, heet [1].
– Hulp waar mensen korte tijd iets aan hebben, heet [2].
– Bij een hongersnood is [3] nodig.

Welke woorden moeten staan bij 1, 2 en 3?
A
1 = structurele hulp, 2 = noodhulp, 3 = structurele hulp
B
1 = structurele hulp, 2 = noodhulp, 3 = noodhulp
C
1 = noodhulp, 2 = structurele hulp, 3 = noodhulp
D
1 = noodhulp, 2 = structurele hulp, 3 = noodhulp

Slide 10 - Quiz

Welke zijn geen noodhulp?
A
Tenten sturen en opzetten
B
Een waterput slaan
C
Voedsel uitdelen
D
Een school bouwen

Slide 11 - Quiz