3V - H5.2

1 / 39
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Startklaar

Slide 2 - Slide

Startklaar

Slide 3 - Slide

Startklaar
- Telefoon weg / jas uit
- Laptop ingelogd op Lessonup
- Huiswerk voor je op tafel

Huiswerk was:
H5.1 opgave 1, 2, 4, 6 en 9 (blz 71 en verder)

Slide 4 - Slide

Sleep de onderdelen naar het juiste vak
Elektron
Proton
Kern
Atoom

Slide 5 - Drag question

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Zie de opstelling hiernaast.
De zilverpapiertjes bewegen uit
elkaar.
Wat kun je zeggen over het staafje?
A
Deze is positief geladen
B
Deze is negatief geladen
C
Deze is positief of negatief geladen
D
Deze is neutraal / ongeladen

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Door een draad loopt een lading van 30 C in 6,0 s.

Bereken de stroomsterkte.
A
I = 0,20 A
B
I = 5,0 A
C
I = 180 A
D
I = 200 A

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Welke buis kun je het
beste gebruiken als je
snel een zwembad wil vullen?
A
De dikste
B
De dunste

Slide 14 - Quiz

Welke auto ondervindt
de grootste weerstand?
A
Zwarte auto
B
Rode auto

Slide 15 - Quiz

Sleep de materialen naar het juiste vak
Isolatoren
Geleiders

Slide 16 - Drag question

Bij welke groep materialen is de weerstand het grootst?
A
Geleiders
B
Isolatoren

Slide 17 - Quiz

De weerstand is 
De stroomsterkte is 
De weerstand is 
De stroomsterkte is 
Kijk naar de afbeelding en kies telkens tussen groot en klein:
klein
groot
klein
groot

Slide 18 - Drag question

Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat weerstand is en hiermee rekenen.

Je kunt het verschil tussen een ohmse en niet-ohmse weerstand uitleggen.

Je kunt de werking van een NTC, LDR en regelbare weerstand uitleggen.

Slide 19 - Slide

Wat betekent weerstand?
Weerstand = tegenwerking

Bij elektriciteit:
De moeite die de stroom heeft om door een draad heen te stromen

Slide 20 - Slide

Als de draad dunner is, is het moeilijker voor de elektronen om er doorheen te stromen.

Slide 21 - Slide

Er staat een spanning over de draad, want de elektronen raken energie kwijt in de vorm van warmte

Slide 22 - Slide

De formule           
Je kunt de weerstand berekenen als je de spanning en de stroomsterkte weet

R:  Weerstand in ohm (Ω)
U:  Spanning in volt (V)
I:  Stroomsterkte in ampère (A)
R=IU

Slide 23 - Slide

Sleep de meter naar de juiste plaats

Slide 24 - Drag question

Sleep de juiste afbeelding naar de component
Lading
C
Weerstand
R
Spanning 
volt
Stroomsterkte
Q
coulomb
ohm
Ω
U
V
A
ampère
I

Slide 25 - Drag question

Weerstand bepalen
Om de weerstand te bepalen meet je de stroom door en de spanning over de draad.

Slide 26 - Slide

Weerstand berekenen
2 A
8 V

Slide 27 - Slide

Door een elektrische verwarming loopt een stroom van 4,6 A.
De spanning is 230 V
A
R = 0,02 Ω
B
R = 50 Ω
C
R = 1058 Ω
D
R = 2000 Ω

Slide 28 - Quiz

Door een weestand loopt een stroom van 25 mA.
De spanning over de weerstand is 10 V.
Bereken de weerstand.
A
R = 250 Ω
B
R = 0,4 Ω
C
R = 400 Ω
D
R = 0,25 Ω

Slide 29 - Quiz

Even oefenen
Schrijf je berekening op.
De stroomsterkte door een lampje is 50 mA.
De spanning is 12 V.
Bereken de weerstand van het lampje.
timer
3:00

Slide 30 - Slide

De stroomsterkte door een lampje is 50 mA.
De spanning is 12 V.
Bereken de weerstand van het lampje.

Slide 31 - Open question

Hoe groot is de stroomsterkte op
t = 20 ms?
A
I = 0,05 A
B
I = 0,5 A
C
I = 4,5 A
D
I = 20 A

Slide 32 - Quiz

Op welk tijdstip is de weerstand het
grootste?

A
t = 2,0 ms
B
t = 5,0 ms
C
t = 10 ms
D
De weerstand is constant

Slide 33 - Quiz

Aan de slag
Maak van H5.2 opgave 2, 3 en 4 (blz 80 en verder)

Slide 34 - Slide

Begrippen uit deze les
Weerstand


Slide 35 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 36 - Slide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 37 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 38 - Open question

Volgende les:
Practicum

Slide 39 - Slide