Semana 48 Unidad 1 Lección 2 ¿De dónde eres?

¡BIENVENIDOS!
1 / 38
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

¡BIENVENIDOS!

Slide 1 - Slide

Control de los deberes
Huiswerkcontrole

Hacer: LE p. 8 ej. 5 en p. 11/12 ej. 11/12/13/14


Estudiar: Woordenlijst Blokje 1 + 2: Vraagwoorden + De maanden en data + Getallen 0-31 LT p. 15 + 29 






 


Slide 2 - Slide

Control de los deberes
LE p. 8 ej. 5                               LE p. 11 ej. 11

a. el 5 de diciembre             Miguel           trece            Lima         treinta y uno de enero        francés
b. el 1 de enero                       Marsella        veintiuno   Pontevedra                                                 español
c. el 27 de abril                       Martina         dieciséis                        veintinueve de febrero
d. el 5 y 6 de abril                  Carla                                                         dos de agosto









 


Slide 3 - Slide

Control de los deberes
LE p. 11 ej. 12    Shakira: Tiene 48 años.  
                              Leo Messi: Su cumpleaños es el 24 de junio. Tiene 38 años. Es futbolista.
                              Clara Lago: Su cumpleaños es el 6 de marzo. Tiene 35 años. Es actriz.
                              Marc Márquez: Su cumpleaños es el 17 de febrero. Tiene 32 años. Es motorista.

LE p. 12 ej. 13    a. Hoeveel jaar is Laura? / Hoe oud is Laura? 
                               b. De verjaardag van Laura is op 25 november.
                               c. Laura komt uit Madrid.
                               d. De vriendin van Laura heet Adelaida.








 


Slide 4 - Slide

Control de los deberes
LE p. 12 ej. 14 Voorbeeld

A. Ik heet Maaike. Me llamo Maaike.
B. Ik ben 40 jaar. Tengo 40 años.
C. Mijn telefoonnummer is 06-12345678. Mi número de teléfono/móvil es el 06-12345678.
D. Ik kom uit Delfzijl. Soy de Delfzijl.








 


Slide 5 - Slide

Objetivos Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...sé decir la nacionalidad de alguien kan ik vertellen waar iemand vandaan komt
2. ... sé los interrogativos weet ik de vraagwoorden (weer)

Slide 6 - Slide

Los países y las nacionalidades
In je woordenlijst vind je bij blokje 3 een aantal namen van landen in het Spaans. Deze namen moet je uiteindelijk kennen voor je toets.
Bij blokje 4 vind je de nationaliteiten in het Spaans. Hier hoort een belangrijke opmerking bij!

Slide 7 - Slide

¡Ojo! Let op!
Nationaliteiten zijn bijvoeglijke naamwoorden. 
In het Spaans verandert het bijvoeglijk naamwoord naar mannelijk of vrouwelijk.

el chico italiano - la chica italiana (zo gaan alle nationaliteiten op een -o)
el chico español - la chica española (zo gaan alle nationaliteiten op een medeklinker)  
el chico marroquí - la chica marroquí (zelfde vorm, zo gaat ook belga)

Slide 8 - Slide

¡Ojo! Let op!
Het bijvoeglijk naamwoord verandert ook van het enkelvoud naar het meervoud!

los chicos italianos - las chicas italianas (zo gaan alle nationaliteiten op 
een -o)
los chicos españoles - las chicas españolas (zo gaan alle nationaliteiten op een medeklinker)  
los chicos marroquí - las chicas marroquí (zelfde vorm, zo gaat ook belga)

Slide 9 - Slide

Laatste letter bijvoeglijk naamwoord
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-o
-a
Meervoud
-os
-as
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-mk
-mk + a
Meervoud
-mk + es
- mk + as

Slide 10 - Slide

¡A trabajar! Aan het werk!

Maak de opdrachten van het stencil.  

Slide 11 - Slide

Welk vraagwoord heb je nodig?

Hoe heet jij?
A
¿Cómo?
B
¿Cuál?
C
¿Cuándo?
D
¿Cuánto?

Slide 12 - Quiz

Welk vraagwoord heb je nodig?

Waar woon je?
A
¿Cuánto?
B
¿Cuándo?
C
¿Quién?
D
¿Dónde?

Slide 13 - Quiz

Welk vraagwoord heb je nodig?

Wanneer is jouw verjaardag?
A
¿Cuánto?
B
¿Cuándo?
C
¿Quién?
D
¿Dónde?

Slide 14 - Quiz

Welk vraagwoord heb je nodig?

Wie ben jij?
A
¿Cuál?
B
¿Quién?
C
¿Dónde?
D
¿Cuáles?

Slide 15 - Quiz

Deberes Huiswerk
Afmaken: stencil.
Leren: Woordenlijst blokje Los países - De landen, Las nacionalidades - de nationaliteiten.

Slide 16 - Slide

¡Hasta luego!

Slide 17 - Slide

¡BIENVENIDOS!

Slide 18 - Slide

Control de los deberes
Huiswerkcontrole

Afmaken: stencil. --> Nakijken met antwoordenblad


Leren: Woordenlijst blokje Los países - De landen, Las nacionalidades - de nationaliteiten.







 


Slide 19 - Slide

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo a hacer frases en español leer ik hoe ik zinnen maak in het Spaans
2. aprendo a hacer preguntas en español leer ik hoe ik vragen maak in het Spaans

Slide 20 - Slide

Hacer frases Zinnen maken
Paso a paso Stap voor stap

Slide 21 - Slide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)

Slide 22 - Slide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)

Slide 23 - Slide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)
(3) Lo demás De rest 
NL. Ik heet Maaike.   SP. (Yo) me llamo Maaike.

Slide 24 - Slide

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Enkelvoud
het onderwerp van de zin
ser zijn
tener hebben
llamarse heten
yo (ik)
soy
tengo
me llamo
tú (jij)
eres
tienes
te llamas
él/ella (hij/zij)
es
tiene
se llama

Slide 25 - Slide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)
(3) Lo demás De rest 

Jij bent Nederlands.        (Tú) eres holandés.
María heeft een vriend.  María tiene un amigo.    

Slide 26 - Slide

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Meervoud
het onderwerp van de zin
ser zijn
tener hebben
llamarse heten
nosotros/
nosotras (wij)
somos
tenemos
nos llamamos
vosotros/
vosotras
(jullie)
sois
tenéis
os llamáis
ellos/ellas (zij)
son
tienen
se llaman

Slide 27 - Slide

Vertaal: Wij heten Sam en (= y) Max.

Slide 28 - Open question

Vertaal: Lucas en Jesse zijn jongens.

Slide 29 - Open question

Vertaal: De meisjes zijn twaalf jaar.

Slide 30 - Open question

Hacer preguntas Vragen stellen
Paso a paso Stap voor stap

Slide 31 - Slide

Hacer preguntas Vragen stellen
(1) El interrogativo Het vraagwoord: (wie,wat,waar,wanneer,hoe...)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)
(3) El sujeto Het onderwerp (vaak weggelaten)
(4) Lo demás De rest 

Slide 32 - Slide

Interrogativos Vraagwoorden
Hoe?
¿Cómo?
Waar?
¿Dónde?
> let op, waarvandaan? = ¿de dónde?
Wanneer?
¿Cuándo?
Wat / Welk(e)?
¿Qué? / ¿Cuál? / ¿Cuáles?
Wie?
¿Quién? / ¿Quiénes?

> bij enkelvoud quién (Quién es ella? Wie is zij?)
> bij meervoud quiénes (¿Quiénes son ellas? Wie zijn zij)
Hoeveel?
¿Cuánto? / ¿Cuánta? ¿Cuántos? ¿Cuántas?

> passen zich aan naar mannelijk/vrouwelijk en enkelvoud/meervoud:
¿Cuántos años tienes? 'Hoeveel jaren heb jij?'

Slide 33 - Slide

Vertaal: Hoe heten zij?

Slide 34 - Open question

Vertaal: Waar komen jullie vandaan?

Slide 35 - Open question

Vertaal: Hoeveel jaar oud zijn (hebben) wij?

Slide 36 - Open question

Deberes Huiswerk
- Maken: LE p 14-18 ejs 4,6,12. 

- Leren: Woordenlijst blokje Lo demás - Overig.
- Lezen: LT p. 26 + 27

Slide 37 - Slide

¡Hasta luego!

Slide 38 - Slide