Thema 3 - Wonen

Lesprogramma 
  1. Woorden --> Wonen
  2. Grammatica --> Werkwoorden
  • hebben
  • zeggen
  • spellen
  • beginnen
  • zitten

1 / 41
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lesprogramma 
  1. Woorden --> Wonen
  2. Grammatica --> Werkwoorden
  • hebben
  • zeggen
  • spellen
  • beginnen
  • zitten

Slide 1 - Slide

Woorden Taalcompleet
Thema 3 deel 1
A1

Slide 2 - Slide

Woorden

Slide 3 - Slide

Wat is dit? Kies uit:
De schuur, De flat,
Het balkon, Het dak, De garage,
De tuin

Slide 4 - Open question

Wat is dit? Kies uit:
De schuur, De flat,
Het balkon, Het dak, De garage,
De tuin

Slide 5 - Open question

Wat is dit? Kies uit:
De schuur, De flat,
Het balkon, Het dak, De garage,
De tuin

Slide 6 - Open question

Wat is dit? Kies uit:
De schuur, De flat,
Het balkon, Het dak, De garage,
De tuin

Slide 7 - Open question

Wat is dit? Kies uit:
De schuur, De flat,
Het balkon, Het dak, De garage,
De tuin

Slide 8 - Open question

Wat is dit? Kies uit:
De schuur, De flat,
Het balkon, Het dak, De garage,
De tuin

Slide 9 - Open question

Woorden

Slide 10 - Slide

Wat is dit?

Slide 11 - Open question

Wat is dit?

Slide 12 - Open question


A
De badkamer
B
De keuken
C
De slaapkamer
D
De zolder

Slide 13 - Quiz


A
De keuken
B
De gang
C
De slaapkamer
D
De WC

Slide 14 - Quiz

Wat is de goede vorm van hebben?
Wij _______ geen garage.
A
heb
B
hebben
C
heeft
D
hebt

Slide 15 - Quiz

Wat is de goede vorm van hebben?
Jij _____ een leuke tuin.
A
hebben
B
heb
C
heeft
D
hebt

Slide 16 - Quiz

Wat is de goede vorm van hebben?
Ik _____ een groot huis.
A
hebben
B
heeft
C
heb
D
hebt

Slide 17 - Quiz

Wat is de goede vorm van hebben?
Hij _____ een mooie slaapkamer.
A
hebt
B
hebben
C
heb
D
heeft

Slide 18 - Quiz

Wat is de goede vorm van hebben?
Mijn huis _____ 3 slaapkamer.
A
hebt
B
heeft
C
heb
D
hebben

Slide 19 - Quiz

Schrijf de goede vorm van hebben.
Jij ______ een leuke woonkamer.

Slide 20 - Open question

Schrijf de goede vorm van hebben.
Mijn huis ____ twee slaapkamers.

Slide 21 - Open question

Schrijf de goede vorm van hebben.
Ik _____ geen zolder.

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Heeft jouw huis een zolder?
A
Ja, mijn huis heeft een zolder
B
Nee, mijn huis heeft geen zolder

Slide 24 - Quiz

Heeft jouw huis een balkon?
A
Ja, mijn huis heeft een balkon
B
Nee, mijn huis heeft geen balkon

Slide 25 - Quiz


Geef antwoord in een hele zin.
Heeft jouw huis een garage?

Slide 26 - Open question


Geef antwoord in een hele zin.
Heeft jouw huis een tuin?

Slide 27 - Open question

Hoeveel kamers heeft jouw huis?
A
Mijn huis hebt 2 slaapkamers
B
Mijn huis hebben 2 slaapkamers
C
Mijn huis heeft 2 slaapkamers
D
Mijn huis heb 2 slaapkamers

Slide 28 - Quiz


Geef antwoord in een hele zin.
Hoeveel slaapkamers heeft jouw huis?

Slide 29 - Open question


Geef antwoord in een hele zin.
Hoeveel wc's heeft jouw huis?

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Video

Ik _____ mijn naam.
A
zeggen
B
zeg
C
zegt

Slide 32 - Quiz

Wij _____ 'goedemiddag'.
A
zeggen
B
zeg
C
zegt

Slide 33 - Quiz

De vrouw _____ 'dag'.
A
zeggen
B
zeg
C
zegt

Slide 34 - Quiz

De cursisten _____ 'goedemorgen'.
A
zeggen
B
zeg
C
zegt

Slide 35 - Quiz

Hij _____ 'welkom'.
A
zeggen
B
zeg
C
zegt

Slide 36 - Quiz

Jij _____ 'goedenavond'.
A
zeggen
B
zeg
C
zegt

Slide 37 - Quiz

Jullie _____ 'hallo'.
A
zeggen
B
zeg
C
zegt

Slide 38 - Quiz

U _____ 'tot morgen'.
A
spellen
B
zeg
C
zegt

Slide 39 - Quiz

Spellen

Slide 40 - Mind map

Slide 41 - Slide