T4 Examentraining Economie

EXAMENTRAINING
Economie 4T
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

EXAMENTRAINING
Economie 4T

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Paar laatste opgaven (gezamenlijk en kort)
  • Tips voor het maken van een examen
  • Teams omgeving
  • Uitdelen materiaal

Slide 2 - Slide

Examenzittingen
Woensdag 17 mei 2023 13:30-15:30
1e tijdvak

Woensdag 28 juni 2023 13:30-15:30
2e tijdvak

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Het examen economie duurt:
A
2 uur
B
2,5 uur
C
3 uur
D
3,5 uur

Slide 5 - Quiz

Bij je economie examen mag je een woordenboek gebruiken
A
Nee, natuurlijk niet
B
Ja, een Nederlands woordenboek
C
Ja, een woordenboek Nederlands naar een andere taal
D
Ja, een NL woordenboek of een Nederlands wb naar een andere taal

Slide 6 - Quiz

Met potlood schrijven is toegestaan bij je economie examen
A
ja natuurlijk mag dat
B
Nee, dat mag niet m.u.v. het tekenen van grafieken met potlood
C
Nee, dat mag niet in verband met fraudegevoeligeheid

Slide 7 - Quiz

De vragen van je examen mag je alleen in de voorgeschreven volgorde maken
A
Ja, je moet beginnen met vraag 1, daarna vraag 2, vraag 3 enz.
B
Ja, anders word je op je cijfer gekort
C
Nee, dat hoeft niet, de docent zoekt het wel uit
D
Nee, dat hoeft niet, als je de vragen maar duidelijk aangeeft

Slide 8 - Quiz

Welke rekenmachine neem je mee naar je examen?
A
Een ouderwetse rekenmachine zonder toeters en bellen
B
Een ouderwetse rekenmachine
C
een grafische rekenmachine met een leeg geheugen
D
Een mobieltje met een goedgekeurde rekenmachine app

Slide 9 - Quiz

Voorbereiden examen
  • Je moet alle hoofdstukken/opgaven/rekenvaardigheden uit je boek kennen. Alles kan gevraagd worden.
  • Het samenvattingsboekje zou ook voldoende moeten zijn. Let op: Samenvatting is al een beknopte versie. Hier niet te soepel zijn voor jezelf met leerstof/opgaven overslaan!
  • De beste manier om je voor te bereiden op het examen is het maken van de oude examens en oprecht willen leren hoe die opgaven in elkaar zitten en leren van je evt. fouten.
  • Veel van de onderwerpen die eerder in een centraal examen zijn gevraagd komen, terug.

Slide 10 - Slide

Meerkeuzevraag
  • De vraag wordt goed gerekend wanneer je de juiste letter in HOOFDLETTER hebt opgeschreven. A / B / C / D / E / F
  • Heb je het juiste antwoord gegeven op de meerkeuze vraag met een kleine letter? Dan is je antwoord nog steeds fout!
  • Heb je 2 antwoorden gegeven (bij een meerkeuzevraag), terwijl er maar 1 antwoord goed is dan word de vraag fout gerekend!



Slide 11 - Slide

Het handelsverdrag is goed nieuws voor Europese kaasproducenten en exporteurs van kaas. Zij verwachten nu veel meer kaas aan Canada te kunnen verkopen. Toch is er nog sprake van protectionisme. Van welke protectionistische maatregel door Canada is sprake? (1p)
A. van een contingent
B. van een ingestelde ruilvoet
C. van een uitvoerverbod
D. van vrijhandel

Goede antwoord is A

Wanneer de kandidaat antwoord A geeft reken je vraag goed en schrijf je het aantal te geven punten voor je gegeven antwoord op. (In dit geval 1p) JE REKENT DE VRAAG ALLEEN GOED ALS ANTWOORD A IN HOOFDLETTER IS GEGEVEN

Slide 12 - Slide

Openvraag
  • Wanneer je een vraag helemaal juist beantwoord krijg je alle punten
  • Als je een vraag gedeeltelijk goed hebt krijg je gedeeltelijk de punten of..... niks.
  • Wanneer je maar één antwoord hoeft te geven op de vraag wordt alleen het antwoord wat als eerste is gegeven goed gerekend.
  • Geef je dus meerdere antwoorden dan kijk je alleen naar het eerste antwoord. De rest wordt niet meegeteld
  • Dit geldt ook voor vragen met meerdere antwoorden
  • Wanneer je bij een vraag het juiste antwoord geeft, maar geen uitleg of berekening geeft, wordt de vraag fout gerekend en krijg je 0 punten.
  • Er zijn nog heel veel leerlingen die antwoorden met ze/hun/dingen/hij/zij - moeten meer belasting betalen. Wie moet meer belasting betalen??!!

Slide 13 - Slide

Leidt de verplaatsing van Nederlandse bedrijven naar China tot conjuncturele of structurele werkloosheid in Nederland? Maak een keuze en verklaar je antwoord.
Antwoord:
structurele werkloosheid

  • Goed of fout?
  • Het antwoord is inderdaad structurele werkloosheid, maar wordt toch fout gerekend, want de juiste verklaring mist.


Slide 14 - Slide

Rekenvraag
  • Gaat het om geldbedragen? Vergeet niet € of $ of ...
  • Houdt bij een rekenvraag ALTIJD rekening met afronden:
  • Rond een antwoord in euro’s altijd met 2 cijfers achter de komma af
  • Dus als je antwoord 10 euro is schrijf je dit op als €10,00
  • Rond een antwoord in procenten altijd af met 1 cijfers achter de komma
  • Dus als je antwoord 1,45 procent is schrijf je dit op als 1,5%
  • Tenzij anders staat aangegeven in de vraag!
  • Heb je een antwoord verkeerd afgerond, dan wordt het antwoord fout gerekend en is de vraag dus fout beantwoord!
  • Schrijf altijd de hele berekening op! VERGEET DIT NIET, DIT IS ECHT SUPER BELANGRIJK!

Slide 15 - Slide

  • Theorie:
  1. Woordjes leren / voorbeelden bedenken 
  2. Samenvatting of boek
  3. Opgaven opnieuw maken (boek of online)
  • Berekeningen 
  1. 'Formules leren' en begrijpen
  2. Rekenopgaven opnieuw maken (boek of online)
  • Oude examens maken
  1. Antwoorden controleren
  2. Aan de slag met moeilijke onderdelen
  3. Kan ook online via...

Slide 16 - Slide

Het examen maken:
  • Gebruik je kladpapier:
  1. Zet getallen op een rij
  2. Schrijf ook de woorden erbij
  3. Bij open vragen: schrijf de definitie even op
  • Let op de eenheden (€, %, aantallen, $, miljoen, x1000, enz.)
  • Controleer je antwoorden
  1. Heb ik de vraag echt beantwoord?
  2. Is het logisch?
  3. Reken % weer terug

Slide 17 - Slide

examen economie (correctie)
  • Per vraag krijgen je 0, 1 of 2 punten
  • Eén antwoord gevraagd? Alleen jouw eerste antwoord wordt gelezen
  • Géén berekening? Dan géén punten
  • Wordt er een antwoord met verklaring gevraagd? Zonder verklaring géén punten
  • Geef je bij meerkeuze teveel antwoorden? Géén punten
  • Als jij bij meerdere vragen dezelfde fout maakt, krijg je meerdere keren puntaftrek
  • Gebruik de economische betekenis van een woord

Slide 18 - Slide

Willem: “Ja, ik begrijp je boosheid wel. Het rendement van 4% waarmee
de Belastingdienst rekent, is hoger dan de rente op je spaarrekening. Je
hebt dit jaar maar 1,05% rente ontvangen op je spaarrekening, terwijl de
inflatie dit jaar uitkomt op 1,4%.”
--> Bereken in twee decimalen het reële rentepercentage op de
spaarrekening van Paul. Schrijf je berekening op.

  • Volledige rekensom
  • + 2 decimalen!


Slide 19 - Slide

Inzichtsvraag
2p Een lager rentepercentage stimuleert de economie, maar kan ook leiden tot hogere inflatie.
--> Leg uit in twee stappen dat een lager rentepercentage kan leiden tot een hogere inflatie.

  • Een lager rentepercentage kan ertoe leiden dat mensen minder gaan sparen en/of meer gaan lenen     1pt
  • Hierdoor kunnen de bestedingen toenemen. (De gestegen vraag kan leiden tot prijsstijgingen)              1pt

Slide 20 - Slide

Algemeen - soorten vragen en examentaal

Slide 21 - Slide


Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet of vindt of niet vindt
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Slide 22 - Quiz

Toelichting

Geef eens een toelichting.
A
een opmerking geven
B
voorbeelden geven
C
nadere uitleg geven
D
een vraag stellen

Slide 23 - Quiz

Geef een reden. Wat is een reden?
A
waardoor het komt
B
Wat je wilt
C
wat je mening is
D
wat voorbeelden zijn

Slide 24 - Quiz

' Uitleggen' betekent
A
iets neerleggen
B
iets vertellen over het onderwerp
C
iets pakken
D
Iets uit elkaar halen

Slide 25 - Quiz

En nu? Vakantie!!!!!?

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Wat kan (moet!) ik in de vakantie doen?
  • Op peil houden van de stof
  • OEFENEN OEFENEN OEFENEN!!

Slide 28 - Slide

Advies
  • Sta je een 6,5 of lager. Oefen dan MINIMAAL 4x een volledig examen. Kijk deze na met behulp van YouTube video's.

  • Sta je hoger dan een 6,5. Dan zouden 2 á 3 oefenexamens voldoende moeten.

Slide 29 - Slide

Tot slot
  • Maak (gebruik van) een planning en houd je daar ook echt aan!
  • Wees niet te soepel voor jezelf.
  • Maak een overzicht van onderwerp die je nog lastig vindt. Focus daar dan op.
  • Vragen? Stuur je docent een berichtje. Je krijgt z.s.m. antwoord en/of hulp.
  • Heb vertrouwen!

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide