2 • Blauw = persoon (ik, jij, hij, zij, wij)
• Rood = werkwoord (loop, eet, drink, lees, slaap)
• Groen = object / plaats / tijd (een appel, thuis, een boek, vandaag)
kaartjes combineren tot zinnen.
• Samen hardop lezen.
Voorbeelden:
• Ik + eet + een appel.
• Hij + leest + een boek.
• Wij + slapen + thuis.