Hoofdstuk 3 paragraaf 1 Industrie en samenleving

Industrie en samenleving
1 / 32
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Industrie en samenleving

Slide 1 - Slide

Doelen voor deze les: 
  • Je kan het volgende kenmerkend aspect in je eigen woorden uitleggen: 'De industriële revolutie en de opkomst van emancipatiebewegingen'. 
  • Je kan uitleggen hoe en waardoor de productie toenam. 
  • Je kan 3 voorbeelden noemen van voordelen van de stoommachine
  • Je kan uitleggen wat vanaf 1870 veranderde in de industrie. 
  • Je kan uitleggen wat veranderde in de samenleving. 
  • Je kan uitleggen wat veranderde in de verhouding tussen werkgevers en werknemers. 
  • Je kan uitleggen op welke 2 plaatsen in de wereld de industrialisatie vooral plaats vond. 
  • Je kan 2 voorbeelden van nieuwe industrieën noemen. 
  • Je kan 2 regio's in Nederland die voordeel haalden uit de industrialisatie. 
  • Je kan 2 voorbeelden noemen hoe de industrialisatie de manier van reizen veranderden. 
  • Je kan uitleggen wat een industriële samenleving is. 
  • Je kan één oorzaak noemen waarom vakbonden werden opgericht. 
  • Je kan 2 voorbeelden noemen waarvoor de vakbonden werden opgericht. 
  • Je kan de 3 sectoren noemen van de economie. 
  • Je kan uitleggen wat veranderde in deze 3 sectoren ten opzichte van werkgelegeheid. 

Slide 2 - Slide

Lesdoel:Je kan het volgende kenmerkend aspect in je eigen woorden uitleggen: 'De industriële revolutie en de opkomst van emancipatiebewegingen'.

Slide 3 - Open question

Leg uit wat de industriële revolutie is.

Slide 4 - Open question

Meer productie
  1. Tot 1800 werd bijna al het werk met de hand gemaakt. 
  2. Na 1800 werd veel handarbeid vervangen door stoommachines. 

Deze verandering in productiemethode wordt de industriele revolutie genoemd. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Meer productie
Door de uitvinding van de stoommachine kwam er een nieuwe sector in de economie namelijk: De industrie 

(Productie in fabrieken)

Slide 7 - Slide

Noem 2 voordelen van de industriele revolutie.

Slide 8 - Open question

Meer productie
Voordelen stoommachine: 
  1. Sneller producten maken.
  2. Meer producten maken. 
  3. Goedkoper produceren. 

Slide 9 - Slide

Industrie en transport
Industrialisatie na 1850: 
  1. Vooral Westerse landen. 
  2. Enig Aziatisch land was Japan. 

In Nederland vond ook industrialisatie plaats. Bijvoorbeeld textieindustrie in: 
  1. Tilburg. 
  2. Twente. 

Slide 10 - Slide

Noem 2 voorbeelden van nieuwe industrieën die door de industriële revolutie konden ontstaan.

Slide 11 - Open question

Industrie en transport
Vanaf 1870 gingen economische verandering steeds sneller. Er kwamen nieuwe industrieen op zoals: 
  1. Chemische industrie. 
  2. Voedingsmiddelenindustrie. 

Vanaf 1870 werden stoommachines die op kolen gestookt werden, vervangen door stoommachines die draaiden op olie. 


Slide 12 - Slide

Lesdoel:Je kan het volgende kenmerkend aspect in je eigen woorden uitleggen: 'De industriële revolutie en de opkomst van emancipatiebewegingen'.

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Video

Leg uit hoe de industriële revolutie de manier van transporteren veranderde.

Slide 15 - Open question

Industrie en transport
Transport veranderde ook door de komst van stoommachines: 
  1. Stoomtrein om grote afstanden te reizen. 
  2. Stoomschepen vervingen houten zeilschepen. 

Slide 16 - Slide

Leg uit hoe de industriele revolutie, de manier van werken van personen veranderde.

Slide 17 - Open question

De industriele samenleving
Voor 1800 werkten de meeste mensen in de landbouw. 

Na 1800 kwam er een nieuwe sector in de economie bij namelijk de Industrie. 

Na 1900 werkten meer dan 50% van de Britten in de industriesector en nog maar 9% in de landbouwsector. 

Door de industrialisatie groeide ook de derde sector namelijk de dienstensector. 

Slide 18 - Slide

Leg in je eigen woorden uit wat een industriële samenleving is.

Slide 19 - Open question

De industriele samenleving
Dit wordt een industriele samenleving genoemd:

Een samenleving waar meer dan de helft van de bevolking in steden woont en waarin veel mensen werken in industrie en diensten. 

Slide 20 - Slide

Arbeiders in Actie
In de 19de eeuw waren de meeste ondernemers rijke burgers. Zij kregen steeds meer invloed omdat: 

  1. Zij fabrieken stichtten met hun geld. 
  2. Werkgaven aan werknemers die in hun fabrieken werkten. 

Slide 21 - Slide

Arbeiders in actie
Verandering in verhouding tussen werkgever en werknemer: 

Landbouwstedelijke samenleving: Gildemeester met knechten hadden een persoonlijke relatie. 

Industriele samenleving: Onpersoonlijke relatie tussen werkgever en werknemers. 

Slide 22 - Slide

Leg uit waarom veel arbeiders niet blij waren met het kapitalisme.

Slide 23 - Open question

Arbeiders in actie
Oorzaak: In een kapitalitsche economie doen ondernemers alles om winst te maken. 

Gevolg: Werkgevers houden de lonen van werknemers zo laag mogelijk, om zo veel mogelijk winst te maken. 

Slide 24 - Slide

Leg het verband tussen het kapitalisme en de opkomst van de eerste vakbonden.

Slide 25 - Open question

Arbeiders in Actie
Oorzaak: Werkgevers houden de loon van werknemers zo laag mogelijk. 

Gevolg: Arbeiders gaan samenwerken om op te komen voor hun rechten. Zij richtten de eerste vakbonden op. 

Slide 26 - Slide

Arbeiders in Actie
Deze vakbonden organiseerden: 
  1. Onderhandelingen tussen werkgever en werknemers over de hoogte van de lonen. 
  2. Staking als zij vonden dat dit nodig was. 

Slide 27 - Slide

Lesdoel:Je kan het volgende kenmerkend aspect in je eigen woorden uitleggen: 'De industriële revolutie en de opkomst van emancipatiebewegingen'.

Slide 28 - Open question

Aan de slag: Huiswerk
  • Maken paragraaf 3.1. 
  • Nakijken paragraaf 3.1. 
  • Nakijken introductie.
  • Leren leerdoelen paragraaf 3.1. 

Slide 29 - Slide

Leg in je eigen woorden uit wat de industriële revolutie is.

Slide 30 - Open question

Noem de 3 sectoren van een economie.

Slide 31 - Open question

Huiswerk
  • Maken paragraaf 3.1. 
  • Nakijken paragraaf 3.1. 
  • Nakijken introductie.
  • Leren leerdoelen paragraaf 3.1. 

Slide 32 - Slide