1HV grammatica: zinsdelen, pv, ow,

Welkom! 
Leg je gedicht, laptop en leesboek op tafel 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom! 
Leg je gedicht, laptop en leesboek op tafel 

Slide 1 - Slide

Lesdoelen 
  • Je leert hoe je een zin verdeelt in zinsdelen;
  • je leert de persoonsvorm en het onderwerp in een zin herkennen. 

Slide 2 - Slide

Zinsdelen
  • De delen waaruit een zin bestaat
  • Eén woord of meerdere woorden
  • Zoek eerst de persoonsvorm
  • Alle zinsdelen kan je voor de pv zetten, de zin moet wel kloppen!
  • Alles voor de pv is één zinsdeel

  • In de supermarkt kost een flesje cola 3 euro.
  • In de supermarkt | kost| een flesje cola | 3 euro

Slide 3 - Slide

Wat is de eerste stap van de zinsdeelproef?
A
de pv zoeken
B
het wg zoeken
C
strepen zetten
D
het onderwerp zoeken

Slide 4 - Quiz

Alles wat voor de persoonsvorm kan is 1 zinsdeel. Dit noem je de zinsdeelproef/ husselproef.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Doe de zinsdeelproef. Staan de zinsdeelstrepen correct?

De mentor / herkent / de leerlingen van de brugklas / meteen.

A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Doe de zinsdeelproef. Staan de zinsdeelstrepen correct?

Tijdens het concert / werd / de gitaar / van Nick / gestolen.
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Persoonsvorm (=pv)
  • Altijd een werkwoord
  • Tijdproef: tegenwoordige tijd en verleden tijd
  • Hij loopt naar school - Hij liep naar school

  • Aantal veranderen: enkelvoud en meervoud
  • Hij loopt naar school - Wij lopen naar school

Slide 8 - Slide

Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Iedereen weet wat de persoonsvorm is.
A
Iedereen
B
Weet
C
Persoonsvorm
D
Is

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Het heeft niet zo kunnen zijn.
A
Het
B
zijn
C
kunnen
D
heeft

Slide 11 - Quiz

Onderwerp (=ow)
  • De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar. Allebei enkelvoud of meervoud.
  • Wie/wat + pv = onderwerp
  • Hij loopt naar school. Wie loopt naar school? Hij.

  • Verander de pv, zodat het onderwerp mee verandert
  • Hij loopt naar school - Wij lopen naar school

Slide 12 - Slide

Wat is het onderwerp van een zin? Het onderwerp van een zin...
A
... vertelt wat er in de zin gebeurt.
B
... vertelt wanneer iets in een zin gebeurt.
C
... vertelt wie/wat iets doet in de zin.
D
... vertelt waar de zin over gaat.

Slide 13 - Quiz

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 15 - Quiz

HV1N Aan de slag! 
Noteer het huiswerk voor vrijdag het 1e uur in je Plenda:
maken uit Talent Online, 1.7 Grammatica Zinsdelen: opdracht 5, 6, 7, 8, 9 en 12 
Vul de klassencode in bij Talent online: 033442

Huiswerk af?
Ga dan lezen in je leesboek.

Slide 16 - Slide

TV1A Aan de slag! 
Noteer het huiswerk voor maandag het 4e uur in je Plenda:
maken uit Talent online, 1.7 Grammatica Zinsdelen: opdracht 5, 6, 7, 8, 9 en 12 
Vul de klassencode in bij Talent online: 539572

Huiswerk af?
Ga dan lezen in je leesboek.

Slide 17 - Slide

Voordat je gaat....

Slide 18 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen

Deze les heb ik met grammatica geoefend.

Slide 19 - Open question

Benoem pv en ow

Deze les heb ik met grammatica geoefend.

Slide 20 - Open question