Biologie H4 par.6 zwangerschap HSX

H4 par.6
Zwangerschap
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H4 par.6
Zwangerschap

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je kunt uitleggen hoe bevruchting plaatsvindt
Je kunt uitleggen hoe een tweeling ontstaat
Je kunt de verschillende stadia van de ontwikkeling van een mens (van conceptie tot geboorte) beschrijven
Je kunt vertellen wat er gebeurt bij een prenataal onderzoek

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Bevruchting
Als de eicel samensmelt 
met de zaadcel.



Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Bevruchting en innesteling
Bevruchting: na de ovulatie

Bevruchte eicel reist in 7 dagen
naar de baarmoeder >>
ondertussen Klievingsdelingen

Bevruchte eicel gaat zich
innestelen in het baarmoederslijmvlies

Slide 6 - Slide

Tweelingen
Een-eiige tweeling -> 1 eicel & 1 zaadcel.
- 1 eicel in bevrucht
Later in ontwikkeling scheidt het klompje cellen
zich tijdens de klievingsdelingen in tweeën.

Tweeeiige tweeling  -> 2 eicellen & 2 zaadcellen
- 2 eicellen zijn bevrucht
2 verschillende eicellen zijn gerijpt en
vrijgekomen bij de ovulatie.

Slide 7 - Slide

De placenta
Na een paar weken groeit de placenta
Hiermee kunnen voedingsstoffen van 
de moeder naar het embryo via de 
navelstreng
Bloedvaten embryo/foetus stromen door
de placenta, langs het bloed van 
de moeder -> geen bloedcontact

Slide 8 - Slide

Placenta en navelstreng
Het embryo is door de navelstreng
verbonden met de placenta.

In de placenta:
  • Zuurstof en voedingsstofen van                                                                        moeder naar het embryo
  • Afvalstoffen van het embryo naar 
      de moeder

Slide 9 - Slide

De navelstreng
Navelstrengslagaders (2): Hierin stroomt bloed van het
embryo naar de placenta.

Navelstrengader (1): Hierin stroomt bloed van de placenta
naar het embryo.


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Embryo (eerste paar weken)

Slide 12 - Slide

Foetus (vanaf week 8)

Slide 13 - Slide

Placenta en navelstreng

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Na 9 maanden
Is het kind klaar om geboren te worden.
Vruchtvliezen breken (vliezen zijn gebroken) en vruchtwater komt naar buiten.

Slide 16 - Slide

Prenataal onderzoek
pre = voor - nataal = de geboorte - voor de geboorte onderzoek

  • Echo
  • combinatietest (zie volgende pag)
  • NIPT (zie volgende pag.)
  • 20- wekenecho
  • pretecho

Slide 17 - Slide

NIPT
De NIPT is sinds 1 april 2023 onderdeel van het reguliere programma voor prenatale screening. Bij de NIPT wordt bloed afgenomen bij de zwangere. Het bloed wordt onderzocht in een laboratorium om te kijken of er bij de foetus aanwijzingen zijn voor down-, edwards- of patausyndroom.

Slide 18 - Slide

Edwardssyndroom
Dit ontstaat al vroeg in de zwangerschap. Het is een zeer ernstige aandoening. Deze kinderen hebben een zeer ernstige verstandelijke beperking en zeer ernstige lichamelijke problemen.De meeste overlijden al tijdens de zwangerschap of kort na de geboorte. Ze worden bijna nooit ouder dan 1 jaar. Hun gezondheid is dan heel zwak. Ze krijgen bijvoorbeeld snel infecties in de longen. De artsen zorgen dat het kind zich zo prettig mogelijk voelt zolang het leeft.

Slide 19 - Slide

Patausyndroom
Dit ontstaat al vroeg in de zwangerschap. Kinderen met patausyndroom hebben een ernstige verstandelijke beperking en ernstige lichamelijke problemen. De meeste overlijden al tijdens de zwangerschap of kort na de geboorte. Kinderen met patausyndroom worden bijna nooit ouder dan 1 jaar. Door de afwijkingen aan het hart en andere organen zijn de kinderen vaak ziek. Hun gezondheid is erg zwak. Ze hebben ook veel last van infecties. De artsen zorgen ervoor dat het kind zich zo prettig mogelijk voelt zolang het leeft.

Slide 20 - Slide

Downsyndroom 1/3
Iemand met downsyndroom heeft van één bepaald chromosoom (chromosoom 21) geen twee, maar drie exemplaren in elke cel. Vandaar dat downsyndroom ook wel trisomie 21 wordt genoemd. Er is dus een chromosoom teveel en er is daardoor ook teveel DNA.

Slide 21 - Slide

Downsyndroom 2/3
Mensen met het downsyndroom hebben een lichte tot ernstige verstandelijke handicap en een aantal uiterlijke kenmerken. Ook hebben zij een verhoogde kans op een aantal lichamelijke afwijkingen en gezondheidsproblemen.

Slide 22 - Slide

Downsyndroom 3/3
Mensen met downsyndroom ontwikkelen zich langzamer. Ze hebben ook een ander uiterlijk. Vaak is dat een plat achterhoofd, wat rond gezicht, iets schuinstaande ogen, een huidplooi aan de binnenkant van de oogleden, een korte nek, laagstaande oren en een lage neusbrug. Ook hebben ze vaak korte, brede handen. En zijn de meeste kinderen kleiner dan hun leeftijdsgenoten.

Slide 23 - Slide

Combinatietest
De combinatietest bestaat uit een combinatie van twee onderzoeken: Een bloedonderzoek bij de zwangere in de periode van 9 tot 14 weken van de zwangerschap. Het laboratorium onderzoekt het bloed. Een nekplooimeting met een echo bij het kind in de periode van 11 tot 14 weken zwangerschap.
Tijdens een combinatietest berekent de dokter de kans op chromosomale afwijkingen en kan hij of zij ook structurele lichamelijke afwijkingen terugvinden. De combinatie van bloedwaarden, nekplooimeting en leeftijd leidt tot een bepaald risicocijfer voor een chromosomale afwijking.

Slide 24 - Slide

Enkele vragen

Slide 25 - Slide

Deze geslachtskenmerken zijn al bij de geboorte aanwezig?
A
Primaire geslachtskenmerken
B
Secundaire geslachtskenmerken

Slide 26 - Quiz

De geboorte van de placenta
A
Uitdrijvingsfase
B
Ontsluitingsfase
C
Nageboortefase

Slide 27 - Quiz

De eerste stap van de geboorte is de ontsluiting
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 28 - Quiz

Vrouwen hebben vanaf de geboorte al eicellen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quiz

Welk bloedvat bevat voor de geboorte meer zuurstof dat na de geboorte?
A
bovenste holle ader
B
longader
C
longslagader
D
aorta

Slide 30 - Quiz

In de afbeelding
zie je de geboorte van een veulen.
Welke stap(pen) van de geboorte hebben al plaatsgevonden bij deze bevalling?
A
Indaling
B
Ontsluiting
C
Uitdrijving
D
Nageboorte

Slide 31 - Quiz


De kinderen 2 en 3 zijn jongens.

Welke tweeling lijkt het meest op elkaar, tweeling A of tweeling B?
A
Tweeling A
B
Tweeling B

Slide 32 - Quiz

Hebben eeneiige tweelingen hetzelfde genotype? En Twee-eiige tweelingen?
A
Alleen eeneiig heeft hetzelfde genotype
B
Alleen twee-eiig heeft hetzelfde genotype
C
Beide hebben hetzelfde genotype

Slide 33 - Quiz

Een twee-eiige tweeling is een tweeling die ontstaan is uit?
A
één eicel en één zaadcel
B
twee eicellen en twee zaadcellen
C
één eicel en twee zaadcellen
D
twee eicellen en 1 zaadcel

Slide 34 - Quiz

Sara is een eeneiige tweeling.
Heeft zij een tweelingbroer of een tweelingzus?
timer
0:45
A
Tweelingbroer
B
Tweelingzus
C
Kun je niet weten

Slide 35 - Quiz

Wat is de "ovulatie"?

Slide 36 - Open question

Wat is "innestelen"

Slide 37 - Open question

Resumerend
De lesdoelen waren
Je kunt uitleggen hoe bevruchting plaatsvindt
Je kunt uitleggen hoe een tweeling ontstaat
Je kunt de verschillende stadia van de ontwikkeling van een mens (van conceptie tot geboorte) beschrijven
Je kunt vertellen wat er gebeurt bij een prenataal onderzoek
Doelen bereikt?

Slide 38 - Slide

EINDE

Slide 39 - Slide