1. Zet de begrippen van klein naar groot in de juiste volgorde.
organisme
orgaan-stelsel
orgaan
weefsel
cel
1 / 38
next
Slide 1: Drag question
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 1
This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
1. Zet de begrippen van klein naar groot in de juiste volgorde.
organisme
orgaan-stelsel
orgaan
weefsel
cel
Slide 1 - Drag question
2. In welke vier verschillende rijken worden organismen ingedeeld?
Slide 2 - Open question
3. De organismen zijn in bepaalde rijken ingedeeld, doordat...
A
de cellen overeenkomen.
B
ze levende wezens zijn.
C
het uiterlijk is hetzelfde.
D
ze spreken dezelfde taal.
Slide 3 - Quiz
4. Welk onderdeel van de plantencel hoort bij welk getal?
1.
3.
6.
Bladgroenkorrel
Celkern
Vacuole
Slide 4 - Drag question
5. Welk onderdeel van de dierlijke cel hoort bij welk getal?
1.
2.
3.
Celmembraan
Celkern
Cytoplasma
Slide 5 - Drag question
6. Noem vier voorbeelden van een orgaanstelsel in een dier.
Slide 6 - Open question
Verteringsstelsel
Zenuwstelssel
Bloedvatenstelsel
Ademhalingsstelsel
Spierstelsel
Slide 7 - Drag question
8. Zet de organen van het verteringsstelsel in de juiste volgorde.
Dunne darm
Slokdarm
Endeldarm
Dikke darm
Twaalfvingerige darm
Maag
Slide 8 - Drag question
9. Zet de organen van de bloem op de juiste plek.
Stengel
Wortels
Bladeren
Bloem
Slide 9 - Drag question
10. Wat zijn de drie functies van wortels?
Slide 10 - Open question
11. Via de huidmondjes in de bladeren gaat er koolstofdioxide de plant in en zuurstof de plant weer uit.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quiz
12. Is het een houtachtige plant of een kruidachtige plant?
Kruidachtig
Houtachtig
Slide 12 - Drag question
13. Een kruidachtige plant blijft rechtop staan, omdat ...
A
er water in de vacuoles zit.
B
er houtstof in de celwanden zit.
Slide 13 - Quiz
14. Hoe heet onderdeel nummer 2?
A
Stamper
B
Stempel
C
Stijl
D
Vruchtbeginsel
Slide 14 - Quiz
15. Hoe heet onderdeel nummer 5?
A
Stamper
B
Stempel
C
Meeldraden
D
Vruchtbeginsel
Slide 15 - Quiz
16. Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde.
1
2
3
Bevruchting
Vormen van zaden
Bestuiving
Slide 16 - Drag question
17. Welk van deze bloemen is mannelijk?
A
Bloem A
B
Bloem B
C
Bloem C
Slide 17 - Quiz
18. Wat is de functie van de meeldraden?
A
Hier zitten de onderdelen van de bloem op vast.
B
De mooie kleur van de kroonbladeren zorgt ervoor dat insecten worden gelokt.
C
Dit is het vrouwelijke voortplantingsorgaan van de bloem. Deze bestaat uit het vruchtbeginsel, stijl en stempel.
D
De meeldraden zijn het mannelijke voortplantingsorgaan van de bloem. Het bestaat uit een helmdraad en helmknop.
Slide 18 - Quiz
19. Wat zie je op de afbeelding?
A
Een insect bestuift de bloem
B
Een insect bevrucht de bloem
C
Een insect vernielt de bloem
Slide 19 - Quiz
20. Deze bloem is een ...
A
Insectenbloem
B
Windbloem
C
-
D
-
Slide 20 - Quiz
21. Ik ben kleurrijk, geurig en mijn meeldraden liggen in de bloem. Ik ben een...
A
Insectenbloem
B
Windbloem
Slide 21 - Quiz
22. Bijen helpen bij het bestuiven van bloemen. Hoe zijn bijen hierop aangepast?
Slide 22 - Open question
23. Een bruine boon is een zaadje waar een bruine boon plantje uitgroeit. De zaadhuid van de bruine boon....
A
zorgt voor groei
B
zorgt dat de bruine boon water kan opnemen
C
zorgt voor bescherming van de boon
D
zorgt ervoor dat de bruine boon haar kan krijgen
Slide 23 - Quiz
24. Hoe worden deze zaden verspreid?
A
Via de wind
B
Via dieren
C
Via de bloem zelf
Slide 24 - Quiz
25. Hieronder zie je een levenscyclus van een eenjarige plant, waarin de processen bij de stappen nog niet zijn ingevuld. Lees de tekst goed en sleep de begrippen naar de juiste plek in het stappenplan.
Er ontstaat een volwassen plant met bloemen
Zaadje ontkiemt
De zaden worden verspreid
Er ontstaan vruchten en zaden
Slide 25 - Drag question
26. Je ziet hier een giraf in zijn/haar leefgebied. Geef de biotische en abiotische factoren in het gebied aan.
Biotische factoren
Abiotische factoren
Hete temperatuur
Planten
Bodem
Giraf
Gras
Wind
Slide 26 - Drag question
27. Leg uit hoe de kameleon zich aanpast aan de omgeving.
Slide 27 - Open question
28. Noem twee dingen wat een mens doet om zich aan de temperatuur van de omgeving aan te passen.
Slide 28 - Open question
29. Niet alleen dieren passen zich aan de omgeving aan. Planten ook. Een plant met hele lange wortels leeft waarschijnlijk in ...
A
een droog gebied
B
een nat gebied
Slide 29 - Quiz
30. Bij een plant in een natte omgeving staan de huidmondjes vooral ...
A
dicht
B
open
Slide 30 - Quiz
31. Leg uit hoe deze vogel zich heeft aangepast aan het voedsel dat hij/zij eet.
Slide 31 - Open question
32. De best aangepaste organismen krijgen meer nakomelingen dan organismen met minder gunstige aanpassingen. Dit heeft alles te maken met:
A
Bestuiving
B
Bevruchting
C
Natuurlijke selectie
D
Fotosynthese
Slide 32 - Quiz
33. Schrijf op wie er wordt gezien als de grondlegger van de evolutietheorie?
Slide 33 - Open question
34. Ik heb een kort darmkanaal. Als vleeseter kost het mij weinig moeite om het eten te verteren.
A
Omnivoor
B
Carnivoor
C
Herbivoor
Slide 34 - Quiz
35. Ik ben een onwijs goede sprinter. Ik ben beter in de korte afstanden, dan in de lange afstanden.
A
Zoolganger
B
Teenganger
C
Topganger
Slide 35 - Quiz
36. Het maakt niks uit of de zon schijnt of dat het ijskoud is, mijn lichaamstemperatuur blijft toch wel ongeveer gelijk. Ze noemen mij ook wel:
A
Koudbloedig
B
Warmbloedig
Slide 36 - Quiz
37. Mijn kiezen zijn geplooid, dit zodat ik goed de celwanden van de planten kan malen.