hoofdstuk 4.1 werkwoorden

Afspraken in de les:
  • Je bent stil tijdens de uitleg
  • Je steekt je vinger op als je wat wil vragen
  • Je reageert niet op elkaar
  • Na een waarschuwing volgt een time-out op de gang
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Afspraken in de les:
  • Je bent stil tijdens de uitleg
  • Je steekt je vinger op als je wat wil vragen
  • Je reageert niet op elkaar
  • Na een waarschuwing volgt een time-out op de gang

Slide 1 - Slide

Wat mogen jullie van mij verwachten?

  • Een rustige les, waarin aandacht voor iedereen is
  • Complimenten als jullie goed werken!
  • Je mag altijd vragen stellen (wel eerst vinger opsteken :-)

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen?
Taalverzorging H4.1
  • Herhaling:
  1. Persoonsvorm
  2. Infinitief
  3. Voltooid deelwoord
  • Uitleg werkwoordelijk gezegde

Doel van de les: je kent de bovenstaande werkwoorden en je kunt ze vinden in de zin. Je kunt het werkwoordelijk gezegde vinden in de zin

Slide 4 - Slide

werkwoorden
We behandelen deze les de persoonsvorm, het infinitief en het voltooid deelwoord.

Opdracht: Wat weet je van deze 3 werkwoordsvormen? Schrijf zoveel mogelijk kenmerken op.

Slide 5 - Slide

De persoonsvorm vind je door:
  • Het aantal in de zin aan te passen.
Ik ben op kamp geweest.  <-->  Wij zijn op kamp geweest

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De pizzeria was niet dichtbij.  <-->  De pizzeria is niet dichtbij.

Slide 6 - Slide

Infinitief (hele werkwoord)
Wij gaan een appeltaart maken.

- het infinitief schrijf je als het hele werkwoord
- het infinitief verandert niet als je de tijd- of getalproef doet

Slide 7 - Slide

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord verandert niet als je de tijdproef of getalproef doet.
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.

Slide 8 - Slide

werkwoordelijk gezegde
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 9 - Slide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!

Ik heb veel te doen (werkwoordelijk gezegde = heb te doen)


Slide 10 - Slide

Splitsbare werkwoorden

Slide 11 - Slide

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?
"De hond ligt buiten te zonnen."
A
De hond
B
zonnen
C
ligt
D
ligt te zonnen

Slide 12 - Quiz

"Ik moet nog geld krijgen van Max."
Welke werkwoordsvorm is 'krijgen' in deze zin?
A
Persoonsvorm
B
Onderwerp
C
Voltooid deelwoord
D
infinitief (hele werkwoord)

Slide 13 - Quiz

"Ik moet nog geld krijgen van Max."
Wat is het onderwerp van deze zin?
A
Ik
B
moet
C
geld
D
Max

Slide 14 - Quiz

"Je zal vanmiddag op mij moeten wachten."
Wat is het wwg van deze zin?
A
zal
B
zal moeten wachten
C
moeten wachten
D
zal wachten

Slide 15 - Quiz

"Mijn moeder vult de documenten in."
Wat is de pv in deze zin?

Slide 16 - Open question

"Mijn broer ligt te snurken."
Wat is het wwg van deze zin?

Slide 17 - Open question

Vul de juiste pv in:
...... (vinden) jij het hier ook zo warm?

Slide 18 - Open question

Vul de juiste pv in:
...... (worden) je moeder ook vaak gek van jouw gezeur?

Slide 19 - Open question

Wat is het onderwerp van de zin?
Door het slechte weer ging het tuinfeest niet door.

Slide 20 - Open question

Huiswerk:

Opdr 1 t/m 3, blz 89 t/m 92

Slide 21 - Slide

Huiswerk:
Opdr 12 t/m 17, blz 100 t/m 102

Slide 23 - Slide

Lezen
timer
7:00

Slide 24 - Slide

Wat gaan we doen?
Taalverzorging H4.1
  • Uitleg onderwerp in de zin
  • Maken opdrachten
  • Zelf nakijken antwoorden
  • Zelftoets maken online
  • Afsluiten met quiz ???

Doel van de les: Je kunt het onderwerp in de zin benoemen

Slide 25 - Slide

Let op: soms staat een werkwoord gesplitst in de zin!

Ik schrijf de aantekeningen op.

Slide 26 - Slide

Lees onderstaande zin. 

Veel mensen zouden geld moeten geven aan giro 555.

1. benoem de werkwoorden
2. benoem het werkwoordelijk gezegde

Slide 27 - Slide

Hoe vind je een onderwerp in de zin?

Slide 28 - Slide

Wat is het wwg?
Ik vind gym het leukste vak.

Slide 29 - Open question

Wat is het onderwerp?
Ik vind gym het leukste vak.

Slide 30 - Open question

Wat is het wwg?
De hond van de buren is de hele nacht aan het blaffen.

Slide 31 - Open question

Wat is het onderwerp?
De hond van de buren is de hele nacht aan het blaffen.

Slide 32 - Open question

Wat is het wwg?
Mijn beste vriend zou die serie wel willen zien.

Slide 33 - Open question

Wat is het onderwerp?
Mijn beste vriend zou die serie wel willen zien.

Slide 34 - Open question

Wat ga je nu doen?

  1. Maak alle opdrachten t/m opdr 19, blz 104
  2. Klaar? Laat je werk aan mij zien.
  3. Daarna mag je je antwoorden zelf nakijken via GC
  4. Klaar met nakijken? Stel vragen over de opdrachten die je lastig vindt.
  5. Maak daarna via Op Niveau Online de zelftoets          (4 Taalverzorging 2 --> 4.1 Grammatica --> zelftoets)

Slide 35 - Slide



Voorbeelden

splitsbare werkwoorden

Slide 36 - Slide