2AH: oefentoets voca+grammaire - chapitre 2 ed6

OEFENTOETS 
CHAPITRE 2 ed.6

VOCABULAIRE ET GRAMMAIRE
1 / 54
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

OEFENTOETS 
CHAPITRE 2 ed.6

VOCABULAIRE ET GRAMMAIRE

Slide 1 - Slide

Werkwoorden op -er

Slide 2 - Slide

Meerkeuze:
Vervoeg het Franse werkwoord dat tussen de haakjes staat.

Het zijn 5 meerkeuzevragen.
Regelmatige werkwoorden op -er in de présent

Slide 3 - Slide

Monsieur Garcia, le prof de maths, (habiter) ...... près du collège.
A
habitons
B
habite
C
habitent
D
habit

Slide 4 - Quiz


Mais il (arriver) ...... toujours en retard.
A
arrive
B
arrives
C
arrivons
D
arrivent

Slide 5 - Quiz

Les élèves (trouver) ...... Monsieur Garcia sympa.
A
trouve
B
trouvons
C
trouvi
D
trouvent

Slide 6 - Quiz


Tu (commencer) ...... avec les exercices?
A
commencare
B
commencez
C
commençons
D
commences

Slide 7 - Quiz


Oui, nous (aimer) ...... le français.
A
aime
B
aiment
C
aimes
D
aimons

Slide 8 - Quiz

Les élèves (chercher) ...... leurs livres.

Slide 9 - Open question

Open vragen:
Vervoeg het Franse werkwoord dat tussen de haakjes staat.
Het zijn 5 open vragen. 
Schrijf alleen het werkwoord in de goede vorm op en gebruik geen hoofdletter en geen punt!

Slide 10 - Slide

Moi, j'(oublier) ...... parfois un livre.

Slide 11 - Open question

Le prof de français, il (donner) ...... beaucoup de devoirs.

Slide 12 - Open question

Vous (regarder) un nouveau film ?

Slide 13 - Open question

Je m'(appeller) ...... Julien.

Slide 14 - Open question

Open vragen:
Vervang in de volgende zinnen het onderwerp door il, elle, ils of elles. 

Schrijf de hele zin op. Begin de zin met een hoofdletter en eindig met een punt.

Het zijn 5 open vragen. 


Slide 15 - Slide


Nadia invite ses copines.

Slide 16 - Open question


Les élèves travaillent bien.

Slide 17 - Open question


Le prof parle anglais.

Slide 18 - Open question


Le chien de mon oncle est terrible.

Slide 19 - Open question


Mes cousines regardent la télé.

Slide 20 - Open question

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Slide

Doelen van deze vragen:
-jullie kennen de vorm van het bijvoeglijk naamwoord
-Jullie kennen de juiste plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Slide

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zij heeft echt een mooie auto!
B
Mijn vader werkt graag.
C
Wat loop jij snel!
D
Wil jij iets vragen?

Slide 23 - Quiz

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Je suis une fille hollandaise.
B
Ma mère adore les fleurs.
C
Demain, nous allons faire du shopping.
D
J'ai oublié mes livres.

Slide 24 - Quiz

VORM
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
grand
grande
meervoud
grands
grandes

Slide 25 - Slide

Welke zin is grammaticaal correct?
A
J'ai une copine français.
B
Mon père a un vélo grises.
C
Nous avons une grands maison.
D
Elle a une petite soeur.

Slide 26 - Quiz

Welke zin is grammaticaal correct?
A
J'ai une petit soeur
B
Il a deux amis françaises
C
J'ai une amie hollandais
D
Il a un chien noir

Slide 27 - Quiz

Uitzonderingen!
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
meervoud
enkelvoud
meervoud
goed
bon
bons
bonne
bonnes
mooi
beau
beaux
belle
belles
nieuw
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
oud
vieux
vieux
vieille
vieilles

Slide 28 - Slide

Welke zin is grammaticaal correct?
A
Nous avons une beau maison.
B
J'ai une belle voiture.
C
Il est un beaux garçon.
D
Ils ont un belle jardin.

Slide 29 - Quiz

Zet het bijvoeglijk naamwoord "bon" in de juiste vorm:
J'ai une ________ copine.

Slide 30 - Open question

PLAATS
Het is een grijze kat.                                   C'est un chat gris.
Het is een schattig konijn.                            C'est un lapin adorable.

Wat valt je op?

Slide 31 - Slide

PLAATS
Het is een grijze kat.                                   C'est un chat gris.
Het is een schattig konijn.                            C'est un lapin adorable.

Wat valt je op?
* In het Nederlands staat het bijvoeglijk naamwoord altijd VOOR het zelfstandig naamwoord.
* In het Frans staat het er meestal juist ACHTER.

Slide 32 - Slide

Welke zin klopt NIET?
A
Il a une table brune.
B
Elsa a un oncle espagnol.
C
J'ai une française copine.
D
Vous avez un vélo orange?

Slide 33 - Quiz

Uitzonderingen!
De volgende bijvoeglijk naamwoorden staat VOOR het zelfstandig naamwoord!

bon
un bon acteur
nouveau
les nouvelles chaussures
beau
la belle fille
petit
un petit garçon
grand
les grandes maisons
vieux
la vieille dame

Slide 34 - Slide

Welke zin is grammaticaal FOUT?
A
Des vieilles maisons
B
Les petites filles
C
Le livre beau
D
Le nouveau portable

Slide 35 - Quiz

Welke 6 Franse bijvoeglijke naamwoorden komen VOOR het zelfstandig naamwoord??

Slide 36 - Open question

Vocabulaire

Slide 37 - Slide

Welke woorden die met huis/wonen te maken hebben ken je?

Slide 38 - Mind map

het scherm

Slide 39 - Open question

de keuken

Slide 40 - Open question

de vogel

Slide 41 - Open question

de koe

Slide 42 - Open question

Christophe ... de sa fête.
A
discute
B
existe

Slide 43 - Quiz

reizen

Slide 44 - Open question

Il va ... ses copains par télephone.
A
attendre
B
inviter

Slide 45 - Quiz

Sa maison est ...?
A
grande
B
active

Slide 46 - Quiz

... amis ne peuvent pas venir
A
sinon
B
quelques

Slide 47 - Quiz

Vertaal: heureusement

Slide 48 - Open question

Vertaal: prendre

Slide 49 - Open question

Vertaal: de hele wereld
A
tout le monde
B
le monde totale
C
le monde
D
le monde entier

Slide 50 - Quiz

Vertaal: autre

Slide 51 - Open question

Vertaal: près de

Slide 52 - Open question

Vertaal: Wat vreselijk
A
quelle horreure
B
quel horreur
C
quelle horreur
D
quelle horreu

Slide 53 - Quiz

Wat is dit:
A
le chateau
B
la montagne
C
la cuisine
D
le garage

Slide 54 - Quiz