ontleden pv wwg o

ontleden 1
werkwoorden
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde
onderwerp
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

ontleden 1
werkwoorden
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde
onderwerp

Slide 1 - Slide

werkwoorden
woorden die een handeling aangeven -> doe woorden

persoonsvorm
infinitief / hele werkwoord
voltooid deelwoord
scheidbaar samengesteld werkwoord

Slide 2 - Slide

lopen
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 3 - Quiz

gegeten
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 4 - Quiz

deelt uit
A
scheidbaar samengesteld werkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 5 - Quiz

fietst
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 6 - Quiz

welke werkwoorden zie je in deze zinnen?

1. De juf schrijft de regels op het bord.


2. De juf heeft de regels op het bord geschreven.

Slide 7 - Slide

persoonsvorm ( pv )
welke manieren kun je gebruiken om de persoonsvorm te vinden?

Slide 8 - Slide

persoonsvorm ( pv )
welke manieren kun je gebruiken om de persoonsvorm te vinden?

tijdsproef
zin vragend maken
(getalproef)

Slide 9 - Slide

wat is de persoonsvorm?

1. De juf schrijft de regels op het bord.


2. De juf heeft de regels op het bord geschreven.

Slide 10 - Slide

Zin in zinsdelen verdelen
Wat past er allemaal voor de persoonsvorm? 


1. De juf /schrijft/ de regels nu  voor de leerlingen op het bord.

Slide 11 - Slide

Hoeveel zinnen kun je maken?
De kok maakte vanavond een toetje voor zijn gasten. 

Slide 12 - Slide

werkwoordelijk gezegde {    }
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

Slide 13 - Slide

werkwoordelijk gezegde {    }
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

persoonsvorm+ alle werkwoorden in de zin

Slide 14 - Slide

De kok heeft vanavond een toetje voor zijn gasten gemaakt.

Slide 15 - Slide

onderwerp (    )
Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Slide 16 - Slide

onderwerp (    )
Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Wie/wat + werkwoordelijk gezegde

Slide 17 - Slide

ontleed de volgende zinnen in je schrift. 

Slide 18 - Slide

De meisjes zijn naar de winkel geweest.

Slide 19 - Slide

(De meisjes) (zijn) naar de winkel {geweest}.

Slide 20 - Slide

Sarah heeft gister twintig  banen gezwommen.

Slide 21 - Slide

(Sarah) (heeft) gister twintig  banen {gezwommen}.

Slide 22 - Slide

bespreken 16 tm 18 blz 21

Slide 23 - Slide