Grammatica ontkenningen met BE (zijn) / tegenwoordige tijd like

Ontkenningen met be (zijn) 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Ontkenningen met be (zijn) 

Slide 1 - Slide

"Ik ga een stukje nieuwe grammatica uitleggen aan jullie, en aan de hand van vragen via lessonup zal ik checken of jullie het begrepen hebben. 
We gaan het hebben over hoe je zinnen ontkennend kunt maken. 
Even opfrissen...
Ik ben 
Jij bent
Hij is
Zij is
Het is
Wij zijn
Jullie zijn
Zij zijn
to be 
I ...
You ...
He ...
She ... 
It ...
We ...
You ...
They ...

Slide 2 - Slide

"Maar eerst, even jullie geheugen opfrissen. Weten jullie nog hoe het zat? Hoe zeg je "ik ben" in het Engels?  etc.
Alleen antwoorden als je je vinger op steekt en als ik je de beurt geef.
Wanneer gebruik je een ontkenning?
A
Als je iets WEL graag wil of doet
B
Als je wil zeggen dat iets NIET zo is

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Hoe maak je een zin met           be (zijn)  ontkennend? 
Zij is aardig. (bevestigend)
Zij is niet aardig. (ontkennend)

She is nice. (bevestigend)
She is not nice. (ontkennend)

Om een zin ontkennend te maken gebruik je het woordje NOT

Slide 4 - Slide

Bij een bevestiging zeg je dat iets WEL zo is.
Bij een ontkenning zeg je dat iets NIET zo is.
Om een zin ontkennend te maken gebruik je het woordje NOT.
Ik ben niet   sterk.
Jij bent niet groot.
Hij is niet mijn broer.
Zij is niet mijn zus.
Het is niet mijn boek.
Wij zijn niet blij.
Jullie zijn niet grappig.
Zij zijn niet  slim.
I am not strong.
You are not tall.
He is not my bother.
She ........ my sister.
It .......... my book.
We .......... happy.
You ........... funny. 
They ......... smart. 

Slide 5 - Slide

geef leerlingen de beurt en laat ze de lege plekken op de dia invullen. 
are not
She .............. tired.
They ............ boring.
I ............ into hockey.
Tim ............... tall.
is not
am not
is not

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

I            am not       strong.
You     are not       tall.
He       is not          my bother.
She    is not           my sister.
It         is not           my book.
We     are not        happy.
You    are not        funny.
They  are not        smart. 
I           'm not      strong
You     aren't       tall.
he        isn't          my bother.
She     isn't          my sister.
It          isn't        my book.
We      aren't       happy.
You     aren't       funny.
They   aren't       smart. 

Slide 7 - Slide

afkortingen uitspreken en uitleggen welk deel van het woord wordt vervangen en wat je niet meer uitspreekt.
aren't
My mother .......... afraid of spiders.
We .............. outside. 
I ............. living in England
My friends and I .............. into rap music.
isn't
aren't
'm not

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Dus:
Onderwerp van de zin + am/is/are + not + rest van de zin.
I am not    feeling well.
The teacher is not   at school today.
You are not   nice to me.
OF:
Onderwerp van de zin + 'm not/isn't/aren't  + rest van de zin.
I'm not     feeling well.
The teacher isn't     at school today.
You aren't    nice to me.

Slide 9 - Slide

samenvatting van de stof. 
vraag om bevestiging of iedereen het begrijpt!
I ....... tall.
He/She/It ......... hungry.
Mark ......... ugly.
We ....... friends.
You ........ funny.
They ........ tired.
am not
isn't
are not
are not
is not
are not
aren't 
is not
aren't 
aren't 
'm not
isn't 

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

nu nog een stukje herhaling. 
Dit kennen jullie wel al, maar het is belangrijk om het te blijven herhalen. 

Tegenwoordige tijd
(Herhaling)

Slide 12 - Slide

We gaan het hebben over de tegenwoordige tijd. Hoe moet je werkwoorden vervoegen en wanneer?
Tegenwoordige tijd
I                                  like          dogs.
You                            like          reading.
He/Tim                    likes        food.
She/My mother   likes         flowers.
It/The cat                likes        walking.
We                              like          football.
You                             like          swimming.
They                           like         Christmas

Slide 13 - Slide

wanneer krijg je een -s achter een werkwoord? 
alleen bij He/She/It.
de rest is allemaal het hele werkwoord, zonder vervoegingen. 
Hoe noemen we de regel die bij
Zij/Hij/Het
geldt?
A
She/He/It regel
B
SHIT regel

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

The dog ........ with its toy. 

We ......... to school
I .......... ice cream. 
She .......... in a musical.
walk
sings
like
plays

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Uitzonderingen (alleen bij SHIT)
Eindigt een werkwoord op -s/-sh/-ch  ?
Dan plak je er  -es  achter.

She wishes for a puppy.
Dad watches TV.


 

Slide 16 - Slide

wanneer een werkwoord eindigt op een s of sj klank, dan plak je er -es achter. 
let op: alleen bij SHIT regel.
Uitzonderingen (alleen bij SHIT)
Eindigt een werkwoord op -y ?
Dan plak je er  -ies  achter.

I study a lot.
Nick studies a lot.
 
Let op: niet wanneer er een klinker (a/o/i/e/u) voor de -y staat.

Slide 17 - Slide

-y wordt -ies. behalve wanneer er een klinker voor de -y staat, dan komt er gewoon een S achter het woord. bijvoorbeeld bij:
stay --> stays 
enjoy --> enjoys. 
He ........ in my book.
( write )

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

The bird ....... in the sky.
( fly )

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

We ....... at pictures.
( look )

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

She ......... a present for her friend.
( buy )

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Welke 2 dingen heb ik geleerd?
Snap ik nog iets niet?

Slide 22 - Open question

Ik wil graag dat je minimaal 2 dingen opschrijft die je hebt geleerd van deze uitleg. 
Als er nog iets niet duidelijk is dan wil ik dat ook graag weten.