6.3 Neerslag

6.3 Neerslag
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

6.3 Neerslag

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je leert hoe wolken ontstaan
Je leert wat condensatiekernen zijn
Je leert hoe neerslag ontstaat
Je leert wat het dauwpunt is
Je leert welke verschillende soorten wolken er zijn
Je leert welke soorten neerslag er zijn

Slide 2 - Slide

3 fasen van een stof

Slide 3 - Slide

Fasen

Slide 4 - Slide

Faseovergang
Bij een faseovergang verandert de stof van fase

Water gaat van de vaste naar de vloeibare fase

Slide 5 - Slide

Faseovergangen
smelten en stollen

verdampen en condenseren

rijpen en vervluchtigen


Slide 6 - Slide

Smelten
Stollen

Slide 7 - Slide

Verdampen
Condenseren

Slide 8 - Slide

Rijpen
Vervluchtigen

Slide 9 - Slide

Fasedriehoek

Slide 10 - Slide

Even herhalen: In welke drie fasen komt water voor in de atmosfeer?

Slide 11 - Open question

Hoe heet de overgang van de vaste fase naar de vloeistoffase?
A
smelten
B
stollen
C
sublimeren
D
condenseren

Slide 12 - Quiz

Hoe heet de overgang van de vaste fase naar de gasfase?
A
sublimeren
B
vervluchtigen
C
condenseren
D
rijpen

Slide 13 - Quiz

Zijn faseovergangen een natuurkundig of scheikundig proces? Leg uit

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Video

Condensatie en condenstatiekernen
  • Waterdamp gaat in de lucht condenseren bij een bepaalde temperatuur,  het dauwpunt.
  • Condensatiekernen zijn deeltjes in de lucht zoals stof en roet, waarop waterdamp sneller kan condenseren.
  • Door condensatie ontstaan kleine waterdruppeltjes, deze blijven in de lucht zweven.
  • Veel kleine druppeltjes samen vormen een wolk.
  • Bij condensatie vlak boven de grond spreken we van mist.

Slide 16 - Slide

De hoeveelheid water die koude lucht kan bevatten is groter / kleiner dan in warme lucht
A
groter
B
kleiner

Slide 17 - Quiz

Ontstaan van neerslag

Slide 18 - Slide

Het dauwpunt
De temperatuur waarbij waterdamp begint te condenseren

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Verdeling in wolk
In het plaatje hiernaast zie je in welke fase de watermoleculen zich bevinden bij een bepaalde temperatuur.

  • Hoe hoger in de lucht, hoe lager de temperatuur is.

  • Er valt geen neerslag als de lucht omhoog stroomt, de lichte druppels en ijskristallen worden weer omhoog gestuwd.

  • Als de druppels of ijskristallen te zwaar zijn om omhooggestuwd te worden valt er wel neerslag

Slide 21 - Slide

Welke begrip geeft aan op welke hoogte een wolk ontstaat?
A
isobaar
B
convectiestroming
C
condensatieniveau
D
dauwpunt

Slide 22 - Quiz

Hoe heet de temperatuur waarbij waterdamp begint te condenseren?

Slide 23 - Open question

Welke begrip geeft de maximale hoeveelheid waterdamp in de lucht aan?
A
isobaar
B
convectiestroming
C
condensatieniveau
D
dauwpunt

Slide 24 - Quiz

Wanneer valt er sneeuw?
  • Bij een temperatuur van -12 graden Celsius in de wolk rijpt de waterdamp tot kristallen.
  • Hierbij zijn ook kristallisatiekernen (bv stofdeeltjes) nodig.
  • de ijskristallen groeien uit tot sneeuwvlokken.
  • Als ze zwaar genoeg zij vallen ze naar beneden.
  • Alleen bij een lage temperatuur blijven de kristallen bestaan, anders smelten ze en valt er regen.

Slide 25 - Slide

Wanneer valt er hagel?
  • Hagelsstenen ontstaan op grote hoogte.
  • Hier zijn sterke daal- en stijgstromen die de kristallen meevoeren.
  • Als ze in het deel van de wolk komen waar de temperatuur                              0 graden Celcius is, dan groeien de kristallen aan  (onderkoelde waterdruppels).
  • De ijskorrels worden dan zo zwaar dat ze naar beneden vallen

Slide 26 - Slide

Wanneer ontstaan er onderkoelde regendruppels?
A
Bij een temperatuur hoger dan 0 graden Celsius
B
Bij een temperatuur lager dan 0 graden Celcius
C
Bij een temperatuur van 0 graden Celsius

Slide 27 - Quiz

Klopt de volgende bewering?
Sneeuwvlokken ontstaan uit ijskristallen die tijdens het rijpen van waterdamp in een wolk.
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

Aan de slag
Lezen paragraaf 6.3
Maak opdracht 1-29

Slide 29 - Slide