Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4: (On)eens

Nieuw Nederlands 5de editie

2vwo

1 / 54
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4: (On)eens

Nieuw Nederlands 5de editie

2vwo

Slide 1 - Slide

Inhoud Eindtoets hoofdstuk 4
  1. Lezen H4
  2. Woordenschat H4
  3. Grammatica zinsdelen H4
  4. Grammatica woordsoorten H4
  5. Spelling H4

    
    
      

        
      
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   


   
   
 
   
   
   

   
   
   
     
       
       
     
   
 

   
   

   
   
     
       Het schrijven van getallen
     
   

   
   
      In teksten schrijf je getallen soms in cijfers en soms in letters. De regels die je daarbij moet hanteren zijn helder, maar het zijn er veel. Leer ze niet allemaal uit je hoofd, maar probeer een logica te vinden. Twijfel je bij het schrijven van een officieel document: zoek de regel dan op!
   

 
 
 
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
   
   
   
   
   
   
 
 

Aa

Slide 2 - Slide

Bestudeer de theorie bij Lezen H4 en maak 
daarvan een korte samenvatting in je schrift

Leerdoelen


  • Ik kan feitelijke van niet-feitelijke informatie onderscheiden
  • Ik kan een mening of standpunt in een tekst herkennen
  • Ik kan een argument in een tekst herkennen


timer
5:00

Slide 3 - Slide


Inleiding Lezen hoofdstuk 4
Sommige teksten hebben tot doel je alleen te informeren. In deze teksten staat de overdracht van kennis of informatie centraal. Dit noemen we informatieve teksten. Veel teksten worden echter geschreven met als doel je van een mening of standpunt te overtuigen

De schrijver van een overtuigende tekst zal je altijd proberen in te pakken met sterke argumenten. Daarom onderbouwt hij zijn mening het liefst met argumentatie die is gebaseerd op feitelijke informatie. Die kan zijn lezer controleren en geven zijn argumentatie kracht. Ook zal hij gebruikmaken van informatie die actueel en betrouwbaar zijn. Informatie van tien jaar geleden is vaak niet meer goed bruikbaar en informatie van een onbetrouwbare bron maakt een tekst ongeloofwaardig!

Slide 4 - Slide

Aan het werk
  • Ga naar 'De Kwestie Nederlands'.
  • Doorloop het stappenplan en post je mening.
  • Maak opdracht 'Extra' bij Lezen H4. 
  • Score <75%? Maak de opdracht opnieuw.




Slide 5 - Slide

Bestudeer de theorie bij Grammatica zinsdelen H4

en maak een korte samenvatting in je schrift

Leerdoelen

  • Ik kan hoofdzinnen van bijzinnen onderscheiden
  • Ik kan neven- en onderschikking in een zin onderscheiden
  • Ik kan de zinsdelen in een samengestelde zin benoemen




timer
10:00

Slide 6 - Slide


Inleiding Grammatica zinsdelen hoofdstuk 4
Tot nu toe hebben we alleen zinsdelen benoemd in enkelvoudige zinnen. Dat zijn zinnen met een persoonsvorm en een onderwerp. Verander je deze zinnen van tijd, dan verandert er slechts een werkwoord: de persoonsvorm.

In dit hoofdstuk maken jullie kennis met het benoemen van zinsdelen in samengestelde zinnen. Dat zijn zinnen met meerdere persoonsvormen. Soms hebben deze zinnen en komma. Daaraan kan je een samengestelde zin eenvoudig herkennen. Helaas is dat niet bij alle samengestelde zinnen het geval. 

De beste manier om een samengestelde zin te herkennen, is door het uitvoeren van de persoonsvormcheck. Verandert in de zin meer dan een werkwoord als je die van tijd verandert? Dan heb je te maken met een samengestelde zin. 

Slide 7 - Slide



Ik heb nooit ruzie,
want ik ga die gewoon uit de weg.
A
Dit is een enkelvoudige zin.
B
Dit is een samengestelde zin.

Slide 8 - Quiz



Als je graag een discussie aangaat,
moet je wel tegen je verlies kunnen.
A
Dit is een enkelvoudige zin.
B
Dit is een samengestelde zin.

Slide 9 - Quiz



De beste vriendin van mijn zus
is altijd al een enorme ruziezoeker geweest.
A
Dit is een enkelvoudige zin.
B
Dit is een samengestelde zin.

Slide 10 - Quiz


Hoofdzinnen en bijzinnen
In de grammatica onderscheiden we hoofd- en bijzinnen. Een hoofdzin is een zelfstandige zin. Je herkent een hoofdzin aan de plaats van de persoonsvorm ten opzichte van het onderwerp van de zin. In een hoofdzin staan die zinsdelen naast elkaar. Een enkelvoudige zin is altijd een hoofdzin.

Iedere samengestelde zin heeft ook een hoofdzin. Sommige samengestelde zinnen bestaan uit twee of meerdere hoofdzinnen die aan elkaar worden gevoegd met een voegwoord; andere bestaan uit een hoofdzin en een of meerdere bijzinnen. Een bijzin kan verschillende functies hebben, maar is altijd afhankelijk van de hoofdzin. In een bijzin staan persoonsvorm en onderwerp vaak juist niet naast elkaar!

Slide 11 - Slide



[1a] Ik heb nooit ruzie,
[1b] want ik ga die gewoon uit de weg.
A
Zin 1a is een hoofdzin; zin 1b ook.
B
Zin 1a is een bijzin; zin 1b ook.
C
Zin 1a is een hoofdzin; zin 1b is een bijzin.
D
Zin 1a is een bijzin; zin 1b is een hoofdzin.

Slide 12 - Quiz



[2a] Als je graag een discussie aangaat,
[2b] moet je wel tegen je verlies kunnen.
A
Zin 2a is een hoofdzin; zin 2b ook.
B
Zin 2a is een bijzin; zin 2b ook.
C
Zin 2a is een hoofdzin; zin 2b is een bijzin.
D
Zin 2a is een bijzin; zin 2b is een hoofdzin.

Slide 13 - Quiz



[3a] Ik haat het [3b] als mijn broertje zijn mening onderbouwt met zwakke argumenten.
A
Zin 3a is een hoofdzin; zin 3b ook.
B
Zin 3a is een bijzin; zin 3b ook.
C
Zin 3a is een hoofdzin; zin 3b is een bijzin.
D
Zin 3a is een bijzin; zin 3b is een hoofdzin.

Slide 14 - Quiz

Neem de onderstaande zinnen over in je schrift en verdeel ze in subzinnen. Nummer de subzinnen en markeer de voegwoorden.

  1. Vorige week was mijn moeder boos op me, omdat ik mijn kamer niet had opgeruimd.
  2. Ik zei toen dat ze niet meteen hoefde te gaan schelden.
  3. Mijn moeder liep kwaad de kamer uit en ze heeft verder geen woord meer tegen me gezegd.  

Slide 15 - Slide


Antwoorden

1a Vorige week was mijn moeder boos op me,
1b omdat ik mijn kamer niet had opgeruimd.

2a Ik zei toen 
2b dat ze niet meteen hoefde te gaan schelden.

3a Mijn moeder liep kwaad de kamer uit
3b en ze heeft verder geen woord meer tegen me gezegd.  

Slide 16 - Slide

Onderstreep nu in iedere subzin de persoonsvorm en het onderwerp. Geef daarna aan of de subzinnen hoofd- of bijzinnen zijn.

1a Vorige week was mijn moeder boos op me,
1b omdat ik mijn kamer niet had opgeruimd.

2a Ik zei toen 
2b dat ze niet meteen hoefde te gaan schelden.

3a Mijn moeder liep kwaad de kamer uit
3b en ze heeft verder geen woord meer tegen me gezegd.  

Slide 17 - Slide


Antwoorden

      1a Vorige week was (pv) mijn moeder (ow) boos op me, [HZ]

      1b omdat ik (ow) mijn kamer niet had (pv) opgeruimd. [BZ]


      2a Ik (ow) zei (pv) toen [HZ]

      2b dat ze (ow) niet meteen hoefde (pv) te gaan schelden. [BZ]


      3a Mijn moeder (ow) liep (pv) kwaad de kamer uit [HZ]

      3b en ze (ow) heeft (pv) verder geen woord meer tegen me gezegd. [HZ]  

      Slide 18 - Slide


      Nevenschikking en onderschikking
      Samengestelde zinnen kunnen dus bestaan uit twee of meerdere hoofdzinnen die aan elkaar worden gevoegd met een voegwoord, of uit een hoofdzin en een of meerdere bijzinnen.

      Als twee of meerdere hoofdzinnen aan elkaar worden gekoppeld, bestaat de zin dus eigenlijk uit meerdere subzinnen die allemaal een zelfstandige boodschap bevatten. In die zinnen is er sprake van nevenschikking. Het woord 'neven' in nevenschikking heeft overigens niets te maken met het meervoud van het woord 'neef'; het betekent 'naast' of 'gelijk'. Er is ook sprake van nevenschikking als een zin bestaat uit een hoofdzin en twee gelijkwaardige bijzinnen.

      In alle andere gevallen is er in de zin sprake van onderschikking.   

      Slide 19 - Slide




      [1a] Ik heb nooit ruzie,
      [1b] want ik ga die gewoon uit de weg.
      A
      In deze zin is sprake van nevenschikking.
      B
      In deze zin is sprake van onderschikking.

      Slide 20 - Quiz




      [2a] Als je graag een discussie aangaat,
      [2b] moet je wel tegen je verlies kunnen.
      A
      In deze in is sprake van nevenschikking.
      B
      In deze zin is sprake van onderschikking.

      Slide 21 - Quiz




      [3a] Ik haat het [3b] als mijn broertje zijn mening slecht onderbouwt [3c] en hij niet tegen zijn verlies kan.
      A
      In deze zin is sprake van nevenschikking.
      B
      In deze zin is sprake van onderschikking.

      Slide 22 - Quiz

      Splits eerst de onderstaande zinnen in subzinnen. 

      Bepaal daarna of de subzin een hoofdzin of bijzin is. 

      Ontleed daarna alleen de hoofdzin(nen) volgens het stappenplan.


      1. Mijn moeder wil na haar dood haar hart, lever en nieren aan iemand schenken en daarom is zij orgaandonor geworden.
      2. Ik vind dat iedereen in Nederland donor zou moeten worden.
      3. Donorschap kan niet vrijblijvend blijven, want er is een te groot tekort aan donoren.
      4. Als je zelf op een orgaan wacht, begrijp je pas de ernst van dat probleem.







      Huiswerk

      Slide 23 - Slide


      Antwoord zin 1

          1a Mijn moeder wil na haar dood haar hart, lever en nieren aan iemand schenken [HZ]

          1b en daarom is zij orgaandonor geworden. [HZ]


          1a pv = wil

               ow = Mijn moeder

               wg = wil schenken

               lv = haar hart, lever en nieren

               mv = aan iemand

               bwb = na haar dood


          1b pv = is

               ow = zij

               ng = is [orgaandonor] geworden

               bwb = daarom


          Slide 24 - Slide


          Antwoord zin 2

              2a Ik vind [HZ]

              2b dat iedereen in Nederland donor zou moeten worden [BZ]


              2a pv = vind

                   ow = Ik

                   wg = vind




              Slide 25 - Slide


              Antwoord zin 3

                  3a Donorschap kan niet vrijblijvend blijven, [HZ]

                  3b want er is een te groot tekort aan donoren. [HZ]


                  3a pv = kan

                       ow = Donorschap

                       ng = kan [niet vrijblijvend] blijven


                  3b pv = is

                       ow = er

                       ng = is [een te groot tekort aan donoren]




                  Slide 26 - Slide


                  Antwoord zin 4

                      4a Als je zelf op een donor wacht, [BZ]

                      4b begrijp je pas de ernst van dat probleem. [HZ]


                      4b pv = begrijp

                           ow = je

                           wg = begrijp

                           lv = de ernst van dat probleem

                           bwb = pas




                      Slide 27 - Slide


                      Taalontwikkeling door de eeuwen heen
                      Eeuwenlang gebruikte de mens geen taal. Mensen communiceerden met elkaar door naar dingen te wijzen en klanken uit te stoten. De eerste gesproken taal was heel eenvoudig. De mens sprak in 'zinnetjes' van een tot twee woorden: 'kijk', 'daar' en 'ik eten'. Dat mensen dezelfde taal spraken, bleek wel heel handig. Het voorkwam veel misverstanden. 

                      Het Nederlands van nu is een bijzonder complexe taal. Dat komt om te beginnen, omdat we altijd een handelsland zijn geweest. Daarom is onze taal een rijke mengelmoes van woorden die afkomstig zijn uit veel verschillende landen. Dat zie je vooral terug in onze spelling. Die behoort tot de lastigste van de wereld! 

                      Nederlanders zijn ook erg creatief met hun taal. Ze gebruiken die op ontzettend veel verschillende manieren. Al eeuwenlang brengt Nederland wereldberoemde schrijvers, dichters en muzikanten voort. 

                      De afgelopen jaren zijn we onze taal vooral steeds efficiënter gaan gebruiken; met name jongeren willen steeds meer zeggen in minder tijd en met steeds minder woorden. Dat heeft grote gevolgen voor onze grammatica.

                      Slide 28 - Slide


                      Hoe klonk oertaal eigenlijk?
                      Benieuwd hoe onze voorouders klonken? Enkele linguïsten zijn erin geslaagd om een aantal eeuwenoude fabels te vertalen in het Proto-Indo-Europees, zeg maar de moeder van bijna alle Indo-Europese talen. Luister maar eens:

                      De koning en de god

                      Er was eens een kinderloze koning die een zoon wilde. "Wat moet ik doen om een zoon te krijgen", vroeg de koning aan zijn priester. "Bidden tot de god Werunos", zei de priester. De koning benaderde de god Werunos en bad: "Luister naar me, vader Werunos." De god daalde neer uit de hemel en vroeg: "Wat wil je van mij?" "Ik wil een zoon", antwoordde de koning. "En zo zal het ook zijn", zei de heldere god Werunos en de koningin baarde een zoon.

                      Slide 29 - Slide


                      Volgens Professor Eloquent is er in zin 1 sprake van nevenschikking en in zin 2 van onderschikking. Bewijs of zijn theorie klopt. 

                      1. Wie graag discussieert, zal niet bang zijn voor een uitdaging.

                      2. Ik haat discussies en mijn moeder heeft er ook een hekel aan.

                      Slide 30 - Slide


                      Antwoorden

                          1a Wie (ow) graag discussieert (ow), [BZ] = onderwerp van de hoofdzin!

                          1b zal (pv) niet bang zijn voor een uitdaging. [HZ]


                          BZ + HZ = onderschikking


                          2a Ik (ow) haat (pv) discussies [HZ]

                          2b en mijn moeder (ow) heeft (pv) er ook een hekel aan. [HZ]


                          HZ + HZ = nevenschikking



                          Slide 31 - Slide

                          Aan het werk
                          • Maak opdracht 'Extra' van Grammatica zinsdelen H4.
                          • Score <75%? Maak de opdracht dan opnieuw.
                          • Maak dan opdracht 'Test' van Grammatica zinsdelen H4.
                          • Laat je eindscore aan je docent zien!


                          Slide 32 - Slide


                          De staten van zijn
                          Zij zijn eerlijk.
                          Zij worden eerlijk (maar ze zijn het nog niet).
                          Zij blijven eerlijk (ze zijn het nog een tijd).
                          Zij blijken eerlijk te zijn (het is bevestigd dat ze het zijn).
                          Zij schijnen eerlijk te zijn (het is niet bevestigd dat ze het zijn).
                          Zij lijken eerlijk te zijn (het is niet zeker dat ze het zijn).

                          Slide 33 - Slide

                          Bestudeer de theorie bij Grammatica woordsoorten H3 en 

                          maak daarvan een korte samenvatting in je schrift

                          Leerdoelen


                          • Ik kan de zinsdelen benoemen
                          • Ik kan het bijwoord in een zin benoemen
                          • Ik kan de telwoorden in een zin benoemen


                          timer
                          8:00

                          Slide 34 - Slide


                          Bijwoorden (bw), hoofdtelwoorden (htw) en rangtelwoorden (rtw)
                          De lijst met woordsoorten is bijna compleet. We hebben er inmiddels bijna twintig geleerd en we hebben er nog een stuk of acht te gaan. Daarvan leren we er vandaag vijf: het bijwoord en de vier telwoorden.

                          Bijwoorden (bw) zeggen iets over alles, behalve over een zelfstandig naamwoord. Er zijn ontelbare bijwoorden.

                          De telwoorden verdelen we in twee groepen: de hoofdtelwoorden en de rangtelwoorden. Hoofdtelwoorden geven een getal aan en rangtelwoorden een rang. Een rang kun je voor je zien als een rij in de bioscoop. Bij bepaalde telwoorden staat het aantal of de rang vast, bij onbepaalde telwoorden is dat niet het geval.

                          Slide 35 - Slide




                          Waarom zou je de eerste de beste baan accepteren?
                          A
                          eerste = bhtw
                          B
                          eerste = brtw
                          C
                          eerste = ohtw
                          D
                          eerste = ortw

                          Slide 36 - Quiz




                          Marly en Carine zitten graag op de achterste rij.
                          A
                          achterste = bhtw
                          B
                          achterste = brtw
                          C
                          achterste = ohtw
                          D
                          achterste = ortw

                          Slide 37 - Quiz




                          Ik zou eigenlijk liever thuis willen leren.
                          A
                          zou = hww thuis = bw
                          B
                          zou = zww thuis = bw
                          C
                          zou = hww thuis = zn
                          D
                          waarom = zww daar = zn

                          Slide 38 - Quiz




                          Ik zou niet weten waarom je daar gaat zitten.
                          A
                          waarom = vvnw daar = bw
                          B
                          waarom = bw daar = bw
                          C
                          waarom = vvnw daar = avnw
                          D
                          waarom = bw daar = avnw

                          Slide 39 - Quiz


                          Woordsoorten challenge

                          1. De jongeren van nu behoren tot de eerste generatie die niet zo nodig rijk wil worden.
                          2. Als je aan ze vraagt wat hun doel is, zeggen ze steevast: gelukkig zijn.
                          3. Dat betekent overigens niet dat jongeren later niet succesvol willen zijn.
                          4. Ze hechten alleen minder waarde aan geld dan vorige generaties.
                          5. Jongeren vinden het hebben van een gelukkige relatie belangrijker dan geld.
                          6. Jongens geven verder aan dat ze later 'een goede vader' willen zijn voor hun kinderen.
                          7. Ze willen daarvoor in de toekomst best een of twee dagen minder gaan werken.



                          Slide 40 - Slide


                          Woordsoorten challenge

                          1. eerste = bepaald rangtelwoord
                              wil = hulpwerkwoord
                          2. je = onbepaald voornaamwoord
                              zeggen = zelfstandig werkwoord
                          3. Dat = aanwijzend voornaamwoord
                              succesvol = bijvoeglijk naamwoord
                          4. hechten = zelfstandig naamwoord
                              minder = onbepaald hoofdtelwoord
                          5. het = bepaald lidwoord
                              hebben = zelfstandig naamwoord
                          6. aan = voorzetsel
                              hun = bezittelijk voornaamword
                          7. een = bepaald hoofdtelwoord


                          Slide 41 - Slide

                          Aan het werk
                          • Maak de opdracht 'Extra' van woordsoorten H3.
                          • Score <75% goed? Maak de oefening dan opnieuw.
                          • Maak dan de opdracht 'Test' van woordsoorten H3.

                          Slide 42 - Slide

                          Bestudeer de theorie bij Spelling H3 en maak

                          daarvan een korte samenvatting in je schrift

                          Leerdoelen

                          • Ik weet wanneer ik een weglatingsstreepje moet plaatsen
                          • Ik weet wanneer ik een koppelstreepje moet plaatsen


                          timer
                          5:00000

                          Slide 43 - Slide


                          Spelling verdieping: een weglatings- en koppelstreepje

                          Weglatingsstreepjes worden in de spelling op een plek geplaatst waar - de naam zegt het al - een deel van een woord

                          wordt weggelaten. Neem bijvoorbeeld het woord 'voor- en nadelen'. Op de plaats van het streepje wordt het woorddeel 

                          'delen' weggelaten. Dat kan in de spelling niet zomaar; dat geef je aan met een leesteken.


                          Streepjes worden ook gebruikt om een klinkerbotsing op te lossen, zoals bij het woord gala-avond, of als woorden een combinatie vormen. Dat is het geval bij kant-en-klaarmaaltijd. De woorden 'kant-en-klaar' vormen hier een combinatie: het gaat hier niet om een maaltijd, het gaat om een kant-en-klaarmaaltijd. Dat je klaar aan maaltijd koppelt, komt omdat je dat ook zou doen bij een diepvriesmaaltijd. Ook bij twee gelijkwaardige begrippen plaats je een streepje, zoals bij cafe-bistro. 

                          Slide 44 - Slide



                          Welk woord is niet goed gespeld?

                          A
                          kippen- en tomatensoep
                          B
                          kippenvleugels en -dijen
                          C
                          ham-kaastosti
                          D
                          kaastosti - en hapje

                          Slide 45 - Quiz



                          Welk woord is niet goed gespeld?

                          A
                          directeur-eigenaar
                          B
                          chef-kok
                          C
                          lange- en korte broeken
                          D
                          zwem- en skibroeken

                          Slide 46 - Quiz



                          Welk woord is niet goed gespeld?

                          A
                          on-aardig
                          B
                          co-assistent
                          C
                          oud-trainer
                          D
                          leerling-mentor

                          Slide 47 - Quiz


                          Neem de onderstaande woorden over. Schrijf woorden daar waar dat mag aan elkaar, en plaats daar waar nodig of mogelijk een koppel- of weglatingsstreepje.

                          1. koffie en thee buffet
                          2. rekenschriften en taalboeken
                          3. boter kaas en eieren spel
                          4. vooroorlogse en naoorlogse problemen
                          5. zo even
                          6. oud minister van Defensie
                          7. pasta bolognese en pasta pesto
                          8. na schoolse opvang
                          9. coach trainer
                          10. pro actief

                          Slide 48 - Slide


                          Antwoorden

                          1. koffie-en-theebuffet
                          2. rekenschriften en taalboeken
                          3. boter-kaas-en-eierenspel
                          4. voor- en naoorlogse problemen
                          5. zo-even
                          6. oud-minister van Defensie
                          7. pasta bolognese en pasta pesto
                          8. naschoolse opvang
                          9. coach-trainer
                          10. proactief

                          Slide 49 - Slide


                          Werkwoordspelling challenge

                          1. Vorig jaar heeft mijn vriend Kars een tijdje met een meisje in Canada ... (chatten). 
                          2. Na een tijdje had hij haar om een foto ... (vragen).
                          3. Kars ... (posten) ook een foto van zichzelf in zijn zwembroek.
                          4. Het meisje ... (sturen) hem toen een foto van zichzelf zonder bovenstukje.
                          5. Kars ... (uploaden) de foto.
                          6. Dezelfde dag nog had hij de foto ... (deleten).
                          7. Na een paar dagen ... (staan) de politie voor zijn deur.
                          8. Die ... (nemen) zijn computer in beslag.
                          9. Het meisje ... (blijken) een man van bijna zeventig te zijn.
                          10. Kars ... (zeggen) tegen me dat hij zich nog nooit zo had ... (schamen).

                          Slide 50 - Slide


                          Antwoorden

                          1. Vorig jaar heeft mijn vriend Kars een tijdje met een meisje in Canada gechat.
                          2. Na een tijdje had hij haar om een foto gevraagd.
                          3. Kars postte ook een foto van zichzelf in zijn zwembroek.
                          4. Het meisje stuurde hem toen een foto van zichzelf zonder bovenstukje.
                          5. Kars uploadde de foto.
                          6. Dezelfde dag nog had hij de foto gedeletet.
                          7. Na een paar dagen stond de politie voor zijn deur.
                          8. Die nam zijn computer in beslag.
                          9. Het meisje bleek een man van bijna zeventig te zijn.
                          10. Kars zei tegen me dat hij zich nog nooit zo had geschaamd.

                          Slide 51 - Slide

                          Wat is de hij-vorm, het voltooid
                          en het onvoltooid deelwoord
                          van het werkwoord
                          'googlen'?

                          Slide 52 - Mind map

                          Vul aan:

                          Terwijl zijn docent hem had ... (waarschuwen),
                          heeft hij die foto toch ... (downloaden).
                          A
                          gewaarschuwt + gedownload
                          B
                          gewaarschuwd + gedownload
                          C
                          gewaarschuwd + gedownloat
                          D
                          gewaarschuwt + gedownloat

                          Slide 53 - Quiz

                          Aan het werk
                          • Minder dan 8 goed? Maak oefening 'Extra' van Spelling H3.
                          • Score <75% goed? Maak de oefening dan opnieuw.
                          • Meer dan 8 goed? Maak oefening 'Test' van Spelling H3.

                          Slide 54 - Slide