Week 27 Ne 3B1/3K1/3K3 H6 Woordenschat

Welkom bij Nederlands!
Klaar voor de les???
Vandaag
- Woordenschat Hoofdstuk 6 

Week 27        Mevrouw Ori
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Klaar voor de les???
Vandaag
- Woordenschat Hoofdstuk 6 

Week 27        Mevrouw Ori

Slide 1 - Slide

Leerdoel week 27
Aan het eind van de les  kun je
- op verschillende manieren de betekenis van een onbekend woord in de tekst vinden.
-figuurlijk en officieel taalgebruik, overdrijvingen, understatements en woorden met meerdere betekenissen herkennen en begrijpen.
-woorden en uitdrukkingen opzoeken in een woordenboek en de juiste betekenis vinden.

Slide 2 - Slide

Betekenis van moeilijke woorden in de tekst.
Zoek de betekenis van moeilijke woorden in de tekst. Let daarbij op:
 synoniemen, omschrijvingen, voorbeelden, tegenstellingen en bekende woorddelen.

Slide 3 - Slide

Moeilijke-woordenwijzer (herhaling)

Soms kom je in een tekst woorden tegen die je niet kent. Stop dan nooit met lezen, maar gebruik eerst de Moeilijke-woordenwijzer: 


  1. Is het woord belangrijk om de tekst te begrijpen? 
    Nee? Lees dan verder. 
  2.  Ja? Kijk of de uitleg ergens in de tekst staat. 
    De schrijver kan: 
    - een synoniem gebruiken van het woord; 
    - een voorbeeld geven bij het woord; 
    - een omschrijving geven van het woord. 
  3.  Staat er geen uitleg? 
    Kijk of je een deel van het woord herkent. Of probeer de betekenis van het woord te raden. 
  4. Lukt het nog niet? Zoek dan de betekenis op in een woordenboek of vraag het aan iemand.

Slide 4 - Slide

Hoe kan ik achter de betekenis van een moeilijk woord komen uit een tekst?

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Video

Een omschrijving zoeken
  • Tussen haakjes of komma's
  • In de volgende zin
  • In de vorige zin

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Slide 10 - Slide

Welke woordraadstrategieën ken je nog?

Slide 11 - Open question

 Woordraadstrategieën

  •  een synoniem. Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis. (zoen-kus)
  • Een onbekend woord in een tekst kun je soms begrijpen doordat er een omschrijving van het woord bij staat
  • In teksten staan soms voorbeelden om moeilijke woorden uit te leggen.  Bij een voorbeeld vind je vaak signaalwoorden: (bij)voorbeeld, zo is er ..., zoals, denk maar aan ..., neem, zo.

Slide 12 - Slide

Mijn vader kan dat beamen.
Wat betekent beamen?
A
Zeggen dat je het ermee eens bent.
B
Zeggen dat het voorbij is.
C
Zeggen dat het niet waar is.
D
hopen dat het gaat gebeuren.

Slide 13 - Quiz

Welke strategie wordt hier gebruikt?
Als je op jezelf woont, krijg je te maken met allerlei instanties, zoals verzekeringsmaatschappijen, banken en scholen.
A
synoniem
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
omschrijving

Slide 14 - Quiz

Wat doe je als EERSTE als je een moeilijk woord in de tekst tegenkomt?
A
Een woordenboek pakken en het woord opzoeken
B
Een passende woordraadstrategie gebruiken.
C
Nagaan of je de betekenis van het woord nodig hebt om de tekst te begrijpen.

Slide 15 - Quiz

Wat doe je als TWEEDE als je een moeilijk woord in de tekst tegenkomt?
A
Een woordenboek pakken en het woord opzoeken
B
Een passende woordraadstrategie gebruiken.
C
Nagaan of je de betekenis van het woord nodig hebt om de tekst te begrijpen.
D

Slide 16 - Quiz

Het figuur is asymmetrisch.
Tegenovergestelde van asymmetrisch:
A
rond
B
aan beide kanten gelijk
C
aan beide kanten ongelijk
D
vierkant

Slide 17 - Quiz

Zorgeloos

Geef een omschrijving

A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 18 - Quiz

Tegenovergestelde van "vinden"

Slide 19 - Open question

Wat vind je nog lastig?
A
synoniem bedenken
B
tegenstelling bedenken
C
op woorden komen

Slide 20 - Quiz

Figuurlijk en letterlijk taalgebruik
Bedoelt de schrijver wel precies wat er staat?

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ookwel beeldspraak genoemd

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Omschrijf in eigen woorden wat de volgende zinnen betekenen:

  1. Zij woont in het hart van de stad.
  2. Het is een beer van een vent.
  3. Door hem ben ik de sigaar.
  4. Natalie staat te springen om op vakantie te gaan.
  5. We ergeren ons groen en geel.

Slide 26 - Slide

Letterlijk of figuurlijk?
De dokter vroeg of ik het achterste van mijn tong wilde laten zien, toen ik keelontsteking had.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 27 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 28 - Quiz

Overdrijvingen en understatements
Overdijvingen: de schrijver maakt iets groter, mooier of erger.

Understatement: de schrijver gebruikt mooie woorden om iets juist minder erg te maken.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Overdrijving
Minke schreef met koeienletters.

Minke schreef heel groot.

Slide 31 - Slide

Understatement

Als je iets afzwakt, gebruik je een understatement. Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in werkelijkheid.


Voorbeeld: Zij heeft wel een paar centen.


Je bedoelt: ze is rijk.

Slide 32 - Slide

overdrijven
A
iets mooier maken dan het is
B
kunnen drijven
C
ergens overheen varen

Slide 33 - Quiz

Kies uit: overdrijving of understatement

De witte broek maakt je niet bepaald slank.
A
overdrijving
B
understatement

Slide 34 - Quiz

In deze tekst staan een aantal overdrijvingen. Noem twee overdrijvingen uit alinea 1 en 2.

Slide 35 - Open question

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 36 - Open question

Aan de slag! Maak zelf twee opdrachten uit het boek Nieuw Nederlands H6 Woordenschat die JIJ NOG MOEILIJK vindt!

Slide 37 - Slide

Tot de volgende keer!
B
Tekst

Slide 38 - Slide