Keuzeles omgangskunde les 4 30-9

1 / 46
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Soorten gesprekken
  • Informatief gesprek
  • Slechtnieuws gesprek
  • Helpend gesprek
  • Groeps/team gesprek 

Slide 4 - Slide

Een informatief gesprek is...
A
Je legt een stagiaire stapsgewijs uit hoe hij de de gymles moet voorbereiden
B
een sollicitatie gesprek
C
iemand slecht nieuws vertellen
D
een probleem oplossen

Slide 5 - Quiz

Hoe bereid je je goed voor op een informatief gesprek?

A
Niet weten waar het gesprek met de ander over zal gaan
B
De belangrijkste vragen die je wilt stellen noteren
C
Bedenken wat je precies te weten wilt komen

Slide 6 - Quiz

wat is het doel van het houden van een informatief gesprek
A
je wil gezellig bijkletsen
B
je wil informatie geven
C
je wil iemand een compliment geven

Slide 7 - Quiz

Wat is het doel van een slecht nieuws gesprek?
A
Je brengt op een duidelijke manier een positief bericht.
B
Iemand te laten huilen.
C
Een grappig bericht overbrengen.
D
Je brengt op een duidelijke manier een negatief bericht.

Slide 8 - Quiz

hoe verloopt een slechtnieuws gesprek?
A
ondersteunen, meedelen, frustratie verminderen
B
meedelen, frustratie verminderen, ondersteunen
C
frustratie verminderen, meedelen, ondersteunen
D
meedelen, ondersteunen, frustratie verminderen

Slide 9 - Quiz

wat is het hoofddoel van een helpend gesprek?
A
De client laten merken dat je er voor hem bent
B
De client laten zien dat je zijn zorgen serieus neemt
C
De client helpen met zijn problemen
D
De behoeften en wensen van de client in vervulling brengen

Slide 10 - Quiz

wat moet je doen wanneer je een helpend gesprek geeft?
A
probeer veel 'waarom' vragen te stellen
B
goed luisteren
C
houd de vragen kort en bondig
D
geef je mening in je vragen

Slide 11 - Quiz

Wat is een belangrijk aandachtspunt bij een helpend gesprek?
A
Blijf rustig en neem de tijd
B
Ga op zoek naar een oplossing
C
Probeer snel te zijn
D
Geef meer informatie bij de afsluiting van het gesprek

Slide 12 - Quiz


Wat is een groepsgesprek?
A
Twee mensen praten met elkaar.
B
Drie of meer mensen praten met elkaar.
C
Eén persoon is aan het woord.
D
Dit woord bestaat niet.

Slide 13 - Quiz

Noem 3 doelen van een groepsgesprek
A
Het oplossen van problemen
B
voor het geven van adviezen
C
Voor het nemen van beslissingen
D
Om de collega's beter te leren kennen

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

welke houding/gedrags kenmerken laat de man zien?

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

In de communicatie wordt vaak gesproken over OMA thuislaten. Waar staat deze afkorting voor?
A
oorzaken, manieren en adviezen
B
opnames, moetjes en aanvullingen
C
oplossingen, maatregelen en aanwijzingen
D
oordelen, meningen en aannames of ongevraagde adviezen

Slide 20 - Quiz

Echt luisteren’ is het allerbelangrijkste in de zorg. Er is echter niets moeilijker dan dat. Er is altijd ruis. De meeste ruis zit in jezelf. Daarom zeggen we: ‘Laat OMA thuis’ en ‘Smeer Nivea’. Oma staat voor ‘Oordelen, Meningen en Aannames. Waar staat NIVEA voor?
A
Niet invoelen van een ander
B
Niet invullen voor een ander
C
Niet interesseren voor een ander
D
Nooit invullen voor een arts

Slide 21 - Quiz

Welke gesprekstechniek gebruik je bij motiveren?
A
ANNA
B
OMA
C
LSD
D
allemaal

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

wat word er bedoeld met deze gedichten?
welke boodschap wil de dichter overbrengen?

Slide 24 - Open question

"Wees een OEN"
Wat betekent OEN?
A
Openlijk, eerlijk, navragen
B
Openlijk, eenzaam, nieuwsgierig
C
Open, eerlijk, nieuwsgierig
D
Open, eenzaam, navragen

Slide 25 - Quiz

Is OEN een goede vaardigheid?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

Waar ken je NIVEA van?
A
Een dagcrème
B
Een gesprekstechniek
C
Een nachtcrème
D
Een make-up remover

Slide 27 - Quiz

Wat is de afkorting van nivea?
A
Niet Interacteren Voor Een Andere.
B
Niet Inschatten Voor Een Andere.
C
Niet Interesse Voor Een Ander.
D
Niet Invullen Voor Een Ander.

Slide 28 - Quiz

NIVEA in een gesprek betekent
A
Dat je je eigen mening niet direct zegt
B
Dat je je cliënt in zijn of haar waarde laat
C
Dat je goed luistert

Slide 29 - Quiz

NIVEA, ANNA. Wat zeg je dan?
A
'Ik begrijp het toch niet helemaal, u zei .....'
B
'Wat verstaat u onder kwaliteit verbeteren?'
C
'Ik zie u knikken, bent u het ermee eens dat we.'
D
A+B+C

Slide 30 - Quiz

LSD (Luisteren, Samenvatten, Doorvragen) helpt je in een doelgericht gesprek bij nog meer zaken. Welke is hierbij het belangrijkste?
A
Het helpt je om verslag te doen van een gesprek
B
Het helpt je regie te houden over het gesprek
C
Het helpt je de ander te beseffen met wie hij of zij spreekt
D
Het helpt je om het gesprek af te ronden

Slide 31 - Quiz

LSD staat voor
A
Luisteren-samenvatten-doorvragen
B
Lief zijn- samenwerken-denkn
C
Luisteren-samen-denken
D
Luisteren-samenwerken-doorvragen

Slide 32 - Quiz

Welke gesprekstechniek gebruik je bij motiveren?
A
ANNA
B
OMA
C
LSD
D
allemaal

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

Doel van het gesprek?

Slide 39 - Open question

wat zie je aan luistergedrag?

Slide 40 - Open question

wat kan de verpleegkundige/verzorgende beter doen?

Slide 41 - Open question

Slide 42 - Video

reacties op het filmpje?

Slide 43 - Open question

zijn de doelen behaald?
A
ja
B
nee
C
misschien
D
welke doelen?

Slide 44 - Quiz

Slide 45 - Slide

tips/tops voor jezelf en voor mij

Slide 46 - Open question