H5 De overheid bemoeit zich ermee

H5 De overheid bemoeit zich ermee
1 / 36
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H5 De overheid bemoeit zich ermee

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

Slide 2 - Slide

Hoofdstukdoelen
-  uitleggen hoe de overheid toezicht houdt op de markt
- dilemma bij verstrekken van octrooien en de gevolgen van octrooien
- collectieve en quasi collectieve goederen
- meeliftersgedrag, zelfbinding, collectieve dwang
- externe effecten
- maatschappelijke kosten
- innoveren

Slide 3 - Slide

Toezichthouders vanuit de overheid
Consument en bedrijf beschermen door onpartijdige instituten die er op toezien dat wetten en regels worden nageleefd.

- NVWA, Nederlandse Voedsel- en Waren autoriteit
- ACM, Autoriteit consument en markt
-AFM, Autoriteit financiële markten

Slide 4 - Slide

Warenwet/NVWA
In de Warenwet staat dat een product niet schadelijk mag zijn voor je gezondheid. De NVWA controleert of iedereen zich aan de warenwet houdt.

Slide 5 - Slide

ACM
ACM betekent Autoriteit Consument & Markt.

Dit is een overheidsinstelling die erop toeziet dat consumentenbelangen worden beschermd en dat bedrijven eerlijk met elkaar concurreren.

Slide 6 - Slide

Autoriteit Financiële Markten (AFM)

De AFM is een onafhankelijke gedragstoezichthouder en maakt zich sterk voor eerlijke en transparante financiële markten. Samen met De Nederlandsche Bank (DNB) draagt de AFM bij aan duurzaam financieel welzijn in Nederland.

Slide 7 - Slide

Octrooi of patent 
De overheid vindt innovatie belangrijk (bijvoorbeeld bij medicijnen en technologie).
Om innovatie aan te moedigen is het mogelijk om een octrooi (=patent) aan te vragen.
Hierdoor wordt concurrentie tijdelijk uitgesloten van de markt en ontstaat een monopolie positie voor de producent.

Slide 8 - Slide

Meeliftgedrag
Meeliftgedrag :
Profiteren van de 
inspanning van 
een ander

Slide 9 - Slide

Begrippen over samenwerking
Zelfbinding: "een keuze" maken uit strategisch onderhandel oogpunt 
(bijv. CAO-onderhandelingen)

Normbesef: sociale norm heb je je aan te houden. 
(bijv. Buurtfeest? Iedereen komt, dat is "normaal".)

Collectieve dwang: deelname afdwingen, door iets te verplichten
(bijv. koop je een appartement? verplicht onderhoud door de VVE)

Slide 10 - Slide

Collectieve Goederen
Collectieve goederen worden door de overheid gemaakt en zijn voor iedereen beschikbaar. Niet uitsluitbaar en niet rivaliserend. 
  • Politie.
  • Brandweer.
  • Leger.
  • Zorg.
  • Infrastructuur.

Slide 11 - Slide

Quasi-collectieve goederen
Individuele goederen die door de overheid worden geleverd, en niet door het bedrijfsleven, noemen we quasi-collectieve goederen.

Waarom doet de overheid dit zelf? 
Het bedrijfsleven kan het niet zelf (te duur), de overheid wil het gebruik stimuleren, de kwaliteit of prijs waarborgen of de toegankelijkheid garanderen voor lage inkomens.

Voorbeelden: onderwijs, zorg of spoorwegen en autowegen.


Waarom is het onderwijs Quasi-collectief?
Het zou mogelijk zijn om al het onderwijs alleen te verkopen als een individueel goed door alle scholen te privatiseren. Er zouden dan alleen nog maar privéscholen zijn. Dit zou ertoe leiden dat sommige kinderen zouden worden uitgesloten van onderwijs en dat alleen kinderen van rijkere ouders naar goede scholen zouden kunnen gaan. Om dit te voorkomen levert de overheid onderwijs: onderwijs wordt zo voor ieder kind toegankelijk. Onderwijs is zo een quasi-collectief goed: het is een goed dat ook alleen verkocht zou kunnen worden door particuliere bedrijven, maar toch door de overheid wordt geleverd.

Slide 12 - Slide

Soorten innovatie
Product innovatie: Het product zelf wordt vernieuwd
Proces innovatie: Het proces waarmee het product wordt gemaakt wordt vernieuwd

Kapitaalbesparende: Er is minder kapitaal nodig om het product te leveren
Arbeidsbesparende: Er is minder arbeid nodig om het product te leveren
Milieubesparende: De innovatie is beter voor het milieu

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Positieve externe effecten
- Vaak zijn dit collectieve goederen. Dit zijn goederen die voor iedereen ter beschikking staan en dus niet van één iemand is.
- Voorbeelden: 
  • Treinstations
  • Windmolens
  • Snelwegen
  • Straatverlichting

Slide 15 - Slide

Voorbeeld van positieve externe effecten is vaccinatie voor besmettelijke ziekten. Niet alleen degene die wordt ingeënt profiteert, maar de hele samenleving. 


Slide 16 - Slide

Voorbeeld negatief extern effect
Eten van de Mcdonalds 
Onbedoelde bijkomende effecten: 


  • Mensen worden dik door de consumptie -> hogere zorgkosten. 
  • De productie van al dat vlees is slecht voor het milieu. 
  • Die negatieve effecten worden niet doorberekend in de prijs. 

Slide 17 - Slide

Waarom grijpt de overheid in bij externe effecten?
  • De overheid grijpt in om de negatieve externe effecten zoveel mogelijk te beperken.

Wat kan de overheid voor maatregelen nemen om deze negatieve externe effecten te beperken?
  1.  Accijns
  2.  Vliegtax (Een belasting op vliegtickets waardoor deze duurder worden.)

Slide 18 - Slide

externe effecten

Slide 19 - Slide

Positief extern effect
Negatief extern effect

Slide 20 - Slide

Wat zijn externe effecten?
A
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waarvoor niet wordt betaald
B
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waarvoor niet hoeft te worden betaald
C
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden en buiten plaatsvinden
D
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waar je niets aan kan doen

Slide 21 - Quiz

Negatieve externe effecten
Positieve externe effecten 
Het hebben van een koeienstal
Het aan leggen van een nieuwbos vlakbij een eethuis
Afval dat in Tilburg op straat ligt
Het omzagen van bomen in het tropische regenwoud
Afval scheiden

Slide 22 - Drag question

het lawaai van een overvliegend vliegtuig is een negatief extern effect
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

Negatief extern effect
Negatief extern effect
Positief extern effect

Slide 24 - Drag question

collectieve goederen
externe effecten
te hoge / lage marktprijs
machtsmisbruik producenten
Dijken, wegen, politie ed
kartelvorming
minimumloon
vliegbelasting
statiegeld
Autoriteit Consument en Markt
sociale woningbouw

Slide 25 - Drag question

Evaluatie

Slide 26 - Slide

De ACM is een overheidsinstelling. Waar ziet de ACM onder andere op toe?
A
Dat bedrijven niet te duur, zodat de consument een eerlijke prijs betaalt.
B
Dat consumentenbelangen worden beschermd en dat bedrijven eerlijk met elkaar concurreren.
C
Dat producentenbelangen worden beschermd.
D
Dat consumentenbelangen worden beschermd.

Slide 27 - Quiz

Wat is een vorm van zelfbinding?
A
Het bedrijf bind klanten aan zich
B
Het bedrijf is zelf gebonden zijn aan een prijs
C
Het bedrijf volgt de prijs van een concurrent
D
Een bedrijf maakt van te voren via de media bekend wat het gaat doen met bijvoorbeeld de prijs van de producten

Slide 28 - Quiz

Welke stelling over quasi-collectieve goederen klopt?
A
voor een quasi-collectief goed kun je (via een omweg) niet laten betalen
B
bij een quasi-collectief goed kun je vragers uitsluiten.
C
quasi-collectieve goederen kunnen alleen door de overheid geleverd worden

Slide 29 - Quiz

Wat is innovatie
A
Het succesvol introduceren van nieuwe producten of productieprocessen
B
Een ander woord voor investeren
C
Goedkopere oude kapitaal goederen aanschaffen
D
De prijs van geld

Slide 30 - Quiz

Als het door de overheid wordt geproduceerd dan is het een...
A
Individueel goed
B
Collectief goed
C
Quasi-collectief goed
D
Collectieve goed OF quasi-collectief goed (worden beiden door de overheid geproduceerd)

Slide 31 - Quiz

Wat zijn maatschappelijke kosten?
A
Die betaal je als je een auto koopt.
B
Een ander woord voor rente.
C
Kosten om afvalwater te verwijderen.
D
Een ander woord voor recycling.

Slide 32 - Quiz

Een octrooi is een...
A
Door de overheid gegeven alleenrecht
B
Recht om eigen opvattingen en een eigen geloof te hebben
C
Beschrijving van een regelmatig natuurverschijnsel
D
Hoofdkwartier van de VOC op Java

Slide 33 - Quiz

Wat is een voorbeeld van
collectieve dwang?
A
Belasting
B
Meeliftgedrag
C
Zelfbinding
D
Kijken naar collectieve opbrengsten

Slide 34 - Quiz

Wat zijn externe effecten?
A
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waarvoor niet wordt betaald
B
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waarvoor niet hoeft te worden betaald
C
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden en buiten plaatsvinden
D
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waar je niets aan kan doen

Slide 35 - Quiz

Negatieve externe effecten
Positieve externe effecten 
Het hebben van een koeienstal
Het aan leggen van een nieuwbos vlakbij een eethuis
Afval dat in Tilburg op straat ligt
Het omzagen van bomen in het tropische regenwoud
Afval scheiden

Slide 36 - Drag question