Grammatica 1 en 2

Grammatica

- Zinsdelen en zinsontleding
- Woordsoorten
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Grammatica

- Zinsdelen en zinsontleding
- Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

De persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken
2. De tijd in de zin veranderen
3. Het aantal in de zin veranderen

Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 4 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.

A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 5 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd Kerstkaarten?
A
jullie
B
Kerstkaarten
C
Sturen

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

De grizzlybeer kijkt naar mij.

Slide 7 - Open question

Zinsdelen

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Welke zinsdelen ken je?

Slide 10 - Mind map

Slide 11 - Video

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 12 - Open question

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden in de zin?

Slide 13 - Open question

Wat is het onderwerp in de onderstaande zin:

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 14 - Quiz

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 15 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
Peter
B
gisteren
C
scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 16 - Quiz

Wat doen we als eerste bij zinsontleding?
A
De persoonsvorm (pv) opzoeken
B
Meteen beginnen met benoemen
C
Het onderwerp zoeken (o)
D
Zinsdeelstreepjes zetten

Slide 17 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
ander zinsdeel
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa 
geschreven. 

Slide 18 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
ander zinsdeel
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.

Slide 19 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
ander zinsdeel
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 20 - Drag question

Woordsoorten
1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Voorzetsel
5. Werkwoord
6. Telwoord

Slide 21 - Slide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 22 - Mind map

Woordsoorten

Slide 23 - Slide

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijknaamwoord

Slide 24 - Quiz

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Quiz

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
lijdend voorwerp
telwoord
meewerkend voorwerp
werkwoordelijk
gezegde
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
lidwoord

Slide 26 - Drag question

Bij welk antwoord staan alleen woordsoorten?
A
Lidwoord, persoonsvorm, gezegde
B
Persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp
C
Werkwoord, voornaamwoord, lidwoord
D
Ik weet niet wat woordsoorten zijn

Slide 27 - Quiz

Einde van deze les!
Wat heb je geleerd vandaag?

Slide 28 - Open question