Online les Nederlands - Op het werk: Praten met collega's (vervolgles)2

Online les Nederlands - Op het werk: Praten met collega's (vervolgles)
Doelen:
1. Een informeel gesprek voeren met collega's over werk en weekend
2. Verschil herkennen tussen beleefd en informeel taalgebruik
3. 5 nieuwe werkgerelateerde idiomen begrijpen en gebruiken
4. Een korte mening geven op natuurlijke wijze
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsBeroepsopleiding

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Online les Nederlands - Op het werk: Praten met collega's (vervolgles)
Doelen:
1. Een informeel gesprek voeren met collega's over werk en weekend
2. Verschil herkennen tussen beleefd en informeel taalgebruik
3. 5 nieuwe werkgerelateerde idiomen begrijpen en gebruiken
4. Een korte mening geven op natuurlijke wijze

Slide 1 - Slide

Small talk - Check in
1. Hoe gaat het met je? (nu)
2. Wat heb je gisteren gedaan? (verleden tijd)
3. Wat ga je na deze les doen? (toekomst)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Waar ging dit filmpje over?
1. Welke woorden heb je onthouden?
2. Van welke woorden ken je de betekenis niet?
3. In welke tijd werd er vooral gesproken (de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomstige tijd)?

Slide 4 - Slide

Thema: op kantoor
Doel: woorden en zinnen rond werk uitbreiden
De vergadering
1. Heb je het verslag al gelezen?
2. - Nog niet, ik was druk met e-mails.
3. Geen probleem, het duurt niet lang. 

Slide 5 - Slide

De collega is jarig
1. Hé, wist je dat Anna jarig is vandaag?
2. - Echt waar? Moeten we iets meenemen?
3. Nee hoor, ze trakteert zelf!
Vraag: wat betekent trakteren?

Slide 6 - Slide

Idiomen & spreektaal
1. De handen uit de mouwen steken - Aan het werk gaan
2. Iets onder de knie hebben - Iets goed kunnen
3. Met de deur in huis vallen - Meteen zeggen wat je wilt
4. In de wolken zijn - Heel blij zijn
5. Een oogje in het zeil houden - Iets goed in de gaten houden

Slide 7 - Slide

Oefening
1. Hoe zeg je dat je heel blij bent?
2. Hoe zeg je dat je (hard) aan het werk gaat?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Een collega komt altijd te laat
1. Wat vind jij daarvan?
2. Wat zou jij doen?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Iemand werkt te hard
1. Moet hij een pauze nemen?
2. Vind jij dat ook? Werk jij (te) hard?

Startzinnen: Ik vind dat..../Volgens mij...../Misschien is het beter als.....

Slide 12 - Slide

Wat betekent "De handen uit de mouwen steken?"
A
Je handen laten wapperen
B
Zwaaien met die handjes
C
Omdat je voeten niet in de mouwen zitten
D
(hard) aan het werk gaan

Slide 13 - Quiz

Wat zeg je als je iets goed in de gaten houdt?
A
Ik houd het in de smiezen
B
Ik houd het goed in de gaatjes
C
Ik houd een oogje in het zeil
D
Ik kijk goed uit mijn doppen

Slide 14 - Quiz

Wat betekent "Even een luchtje scheppen"
A
Even naar buiten gaan voor wat frisse lucht
B
Met een schepje in de lucht zwaaien
C
Wat parfum opspuiten
D
Een scheetje laten

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Video

Vragen?
Uitdagende woorden?

Opdracht: zoek een leuk (kort) filmpje over iets in jouw land waar we de volgende les naar kunnen kijken

Slide 17 - Slide