Weer en klimaat les (alle lessen)

Weer en klimaat
Drie manieren om de stof tot je te nemen:
  1. Je werkt zelfstandig vanuit het Basisboek (boek of online) en maakt de opgaven uit LessonUp in je schrift.
  2. Je kijkt filmpjes via LessonUp (of leest soms de teksten uit het Basisboek als er geen filmpjes zijn) en maakt de opgaven in LessonUp in je schrift.
  3. Je vraagt om extra uitleg van de docent en maakt de opgaven in LessonUp in je schrift.
1 / 65
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

This lesson contains 65 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Weer en klimaat
Drie manieren om de stof tot je te nemen:
  1. Je werkt zelfstandig vanuit het Basisboek (boek of online) en maakt de opgaven uit LessonUp in je schrift.
  2. Je kijkt filmpjes via LessonUp (of leest soms de teksten uit het Basisboek als er geen filmpjes zijn) en maakt de opgaven in LessonUp in je schrift.
  3. Je vraagt om extra uitleg van de docent en maakt de opgaven in LessonUp in je schrift.

Slide 1 - Slide

lesdoelen les 1
Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen het weer en het klimaat.
  • Kun je uitleggen waarom wij seizoenen hebben op de aarde.
  • Weet je wat de dampkring is en waarom deze zo nuttig is. 
  • Begrijp je wat de stralingsbalans is.

Slide 2 - Slide

Weer en klimaat
Deze les leer je over:
2.1 Weer en klimaat (B42)
2.2 Zon en aarde (B43 - B46)

Slide 3 - Slide

Lees B42 en/of bekijk dit filmpje.
Beantwoord daarna deze vraag:
Beschrijf het verschil tussen
weer en klimaat?

Slide 4 - Open question

Lees B43 en B44
En/of kijk dit filmpje 
Bestudeer daarna bovenstaand plaatje

Slide 5 - Slide

Wat zou er gebeuren met de seizoenen als de aarde recht stond t.o.v. de zon?

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

Welk seizoen is het in de vorige slide in Nederland
A
Lente
B
Zomer
C
Herfst
D
Winter

Slide 8 - Quiz

Schrijf deze tekst over in je schrift en vul op de lege plekken de ontbrekende woorden in
De aarde draait in één ... rond de ... en in één ... om haar schuine ... . Door deze schuine stand vallen de ... het hele jaar door anders.
Rond 21 juni staat de zon ... op 23½° Noorderbreedte (N.B.), met ... (naam van een seizoen) op het noordelijk halfrond en ... (naam van een seizoen) op het zuidelijk halfrond.
Rond 22 december is dit omgekeerd, met de zon loodrecht op 23½° Zuiderbreedte (Z.B.). Tussen deze breedtes, de ... , liggen de ... waar het altijd ... is. 
Rond 21 juni blijft de Noordpool altijd in het ... (...) en rond 22 december altijd in het ... (...).
Rond 21 maart en 23 september staat de zon loodrecht op de ... en zijn dag en nacht overal even lang.

Slide 9 - Slide

Lees B45 en B46
Schrijf in je schrift:
  1. om welke 3 redenen de dampkring belangrijk is.
  2. wat er zou gebeuren als we geen broeikasgassen hadden in de atmosfeer. 
  3. een beschrijving van de stralingsbalans

Slide 10 - Slide

Als je klaar bent controleer dan de lesdoelen van les 1!
Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen het weer en het klimaat.
  • Kun je uitleggen waarom wij seizoenen hebben op de aarde.
  • Weet je wat de dampkring is en waarom deze zo nuttig is. 
  • Begrijp je wat de stralingsbalans is.

Slide 11 - Slide

lesdoelen les 2
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je wat temperatuurfactoren zijn en kun je de 5 temperatuurfactoren opnoemen.
  • Kun je twee oorzaken noemen waarom de breedteligging van invloed is op de temperatuur 
  • Weet je twee manieren om de luchtstreken te begrenzen
  • Snap je het onderscheid tussen de verschillende luchtstreken
  • Begrijp je wat er met isothermen bedoeld wordt

Slide 12 - Slide

Weer en klimaat
Deze les leer je over:
2.3 Temperatuurfactoren: breedteligging (B47 - B50)

Slide 13 - Slide

Lees B47: temperatuurfactoren
  1. Schrijf de vijf temperatuurfactoren over in je schrift, samen met de korte beschrijving die erachter staat. 

    We gaan het deze les alleen over de temperatuurfactor breedteligging hebben. 
  2. Wat denk jij: Ligt Nederland op lage of op hoge breedte? Je hoeft dit nog niet op te zoeken!


Slide 14 - Slide

Lees B48 en/of kijk het filmpje
3) Welke twee oorzaken verklaren waarom de breedteligging van invloed is op de temperatuur? Gebruik het plaatje hiernaast in je antwoord. 

Slide 15 - Slide

Lees B49, schrijf onderstaande tekst over in je schrift en vul de juiste woorden in bij de ...
De temperatuurzones op aarde noem je de ...
Bij de ... begrenzing gebruik je ... om de luchtstreken te begrenzen. De andere manier is de ... begrenzing.
Bij de ... is het twaalf maanden per jaar warm. Je bent daar in de ... . Als je in de richting van de polen reist wordt het langzamerhand ... . Bij de breedtegraad van 23½° N.B. en 23½° Z.B. houden de tropen op en begint de ... zone. De breedtecirkels van 23½° noem je de ... .
De ...  zone ligt tussen de breedtecirkels van 23½° en 66½°. Hier is de temperatuur niet te ... en niet te ... . Het deel van de gematigde zone dat het dichtst bij de tropen ligt, heet de ... . Het is er gemiddeld minder ... dan in de tropen, maar ... dan in de rest van de ... zone.
Als je nog verder naar de .. reist, kom je in de poolstreken. Het is er ’s zomers lang ... en ’s winters lang ... . De breedtecirkels van 66½° noem je de ... .

Slide 16 - Slide

Lees B50: Isothermen
4) Wat gebeurt er met het landschap als je de 10 °C-isotherm van de warmste maand oversteekt? 
5) Komt de wiskundige of de thermische begrenzing het meeste overeen met het landschap dat je ziet? Leg je antwoord uit! 

Slide 17 - Slide

Als je klaar bent controleer dan de lesdoelen van les 2!
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je wat temperatuurfactoren zijn en kun je de 5 temperatuurfactoren opnoemen (eventueel mbv je aantekeningen).
  • Kun je twee oorzaken noemen waarom de breedteligging van invloed is op de temperatuur 
  • Weet je twee manieren om de luchtstreken te begrenzen
  • Snap je het onderscheid tussen de verschillende luchtstreken
  • Begrijp je wat er met isothermen bedoeld wordt

Slide 18 - Slide

Lesdoelen les 3
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je wat een hoogtegordel is
  • Snap je waarom de volgorde van de hoogtegordels lijkt op de grote natuurlandschappen waar je doorheen komt als je vanuit de gematigde zone naar het poolgebied reist
  • Kun je uitleggen waarom het dichter bij het aardoppervlak warmer is dan hoger in de bergen

Slide 19 - Slide

Weer en klimaat
Deze les leer je over:
2.4 Temperatuurfactoren: hoogteligging (B51 en B52)

Slide 20 - Slide

Lees B51: hoogtegordels
  1. Wat is een hoogtegordel?
  2. Waarom lijkt de volgorde van de hoogtegordels op de grote natuurlandschappen waar je doorheen komt als je vanuit de gematigde zone naar het poolgebied reist?
  3. Kijk dit filmpje over hoogtegordels en beantwoord de volgende twee vragen:
    - Noem de twee redenen waarom er geen bomen groeien in het 2e dal
    - Wat is de les van dit filmpje? 


Slide 21 - Slide

Lees B52 en/of kijk het filmpje:
Hoogteligging en temperatuur


  1. Leg aan de leerling naast je uit waarom het dichter bij het aardoppervlak warmer is dan hoger in de bergen.
  2. Vul in: Als je 2000 m de berg op klimt is het ... °C kouder dan waar je begon met klimmen. 
  3. Vul in: als het op een bergtop van 3000 meter - 10 °C is, dan is het bij zee ... °C


Slide 22 - Slide

Als je klaar bent controleer dan de lesdoelen van les 3
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je wat een hoogtegordel is
  • Snap je waarom de volgorde van de hoogtegordels lijkt op de grote natuurlandschappen waar je doorheen komt als je vanuit de gematigde zone naar het poolgebied reist
  • Kun je uitleggen waarom het dichter bij het aardoppervlak warmer is dan hoger in de bergen

Slide 23 - Slide

En als je met les 3 helemaal klaar bent, ga je de volgende doelen nog eens herhalen: 

  • Kun je uitleggen waarom wij seizoenen hebben op de aarde?
  • Kun je twee oorzaken noemen waarom de breedteligging van invloed is op de temperatuur? 
  • Kun je uitleggen waarom het dichter bij het aardoppervlak warmer is dan hoger in de bergen?

Als de leerling naast je net zover is als jij, doe deze herhaling dan samen en geef elkaar feedback! 

Slide 24 - Slide

lesdoelen les 4
 Aan het einde van deze les:
  • Snap je waarom de zee een matigende invloed heeft op de temperatuur.
  • Weet je dat de temperatuur boven land snel kan wisselen. 
  • Ken je de begrippen aanlandige en aflandige wind. 
  • Kun je uitleggen waarom de windrichting zo'n grote invloed heeft op de temperatuur in Amsterdam.
  • Snap je dat zeestromen invloed kunnen hebben op de temperatuur aan land. 
  • Kun je uitleggen waarom gebergten invloed hebben op de temperatuur. 

Slide 25 - Slide

Weer en klimaat
Deze les leer je over:
2.5 Temperatuurfactoren: land en zee (B53 t/m B56)

Slide 26 - Slide

Lees B53 en/of kijk het filmpje:
Temperatuur boven land en zee

  1. Schrijft het volgende stukje tekst over in je schrift en vul de ontbrekende woorden in.

    De zee of een oceaan warmt ... op dan het landoppervlak, maar ... ook ... af. Dat verschil in opwarming en afkoeling heeft gevolgen voor de temperatuur van de ... erboven.
    Boven land kan de luchttemperatuur erg ... en ook erg ... zijn. De temperatuur kan ook heel snel ... .
    Boven zee zal de luchttemperatuur nooit erg ... en ook nooit erg ... zijn.
    De zee heeft een ... invloed op de temperatuur. 


Slide 27 - Slide

Lees B54 en/of kijk het filmpje:
Aanlandige en aflandige winden

  1. Zoek op deze website op wat de gemiddelde minimum en maximum temperatuur is in Amsterdam in december. 
  2. Links bovenaan op dezelfde website zie je de temperatuur op dit moment in Amsterdam. Als je daarop klikt, verschijnt het huidige weer. Hoe warm/koud is het op dit moment in Amsterdam? 
  3. En uit welke richting komt de wind? Is dit een aanlandige of aflandige wind? 
  4. Verklaar op basis van de temperatuur en de windrichting waarom het op dit moment kouder/warmer is dan normaal gesproken in december? 

Slide 28 - Slide

Lees B55 en/of kijk het filmpje:
Zeestromen

  1. Wat zou er met de temperatuur in Amsterdam gebeuren als de zeestroom zou draaien en vanuit het Noorden komt? 

Slide 29 - Slide

Himalaya
  1. Waar zal het kouder zijn als de wind uit het Noorden komt: ten Noorden of ten Zuiden van de Himalaya? Leg je antwoord uit! 
  2. Waar zal het kouder zijn als de wind uit het Zuiden komt: ten Noorden of ten Zuiden van de Himalaya? Leg je antwoord uit! 

Slide 30 - Slide

Als je klaar bent controleer dan de lesdoelen van les 4
 Aan het einde van deze les:
  • Snap je waarom de zee een matigende invloed heeft op de temperatuur.
  • Weet je dat de temperatuur boven land snel kan wisselen. 
  • Ken je de begrippen aanlandige en aflandige wind. 
  • Kun je uitleggen waarom de windrichting zo'n grote invloed heeft op de temperatuur in Amsterdam.
  • Snap je dat zeestromen invloed kunnen hebben op de temperatuur aan land. 
  • Kun je uitleggen waarom gebergten invloed hebben op de temperatuur. 

Slide 31 - Slide

lesdoelen les 5
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je in welke 3 vormen water voorkomt op aarde.
  • Weet je in welke 3 situaties lucht gaat stijgen.
  • Ken je de begrippen: verdamping, condensatie, stuwingsregen, stijgingsregen, loefzijde, lijzijde en regenschaduw.
  • Snap je  wat relatieve luchtvochtigheid is én kun je ermee rekenen vanuit een gegeven grafiek.
  • Kun je uitleggen waarom het regent bij stijgende lucht en droog en zonnig is bij dalende lucht.

Slide 32 - Slide

Weer en klimaat
Deze les leer je over:
2.6 Neerslagfactoren (B57 t/m B60)

Slide 33 - Slide

Lees B57:
Neerslagfactoren
  1. In welke drie vormen komt water voor op aarde? Welke vorm is onzichtbaar?
  2. Vult de ontbrekende woorden in:
    Lucht die opstijgt, ... af. En: ... lucht kan minder waterdamp bevatten dan ... . Het teveel aan ... verandert in waterdruppels of sneeuwvlokken. 
  3. In welke drie situaties gaat de lucht stijgen? Geef de naam van het type neerslag en een korte beschrijving. 

Slide 34 - Slide

Bekijk dit filmpje tot aan minuut 3.20 aandachtig! Zet stop en spoel terug  waar nodig ! 
Schrijf in je schrift, vul de zin volledig aan of maak een keuze:
  1. Verdamping is ..
  2. Condensatie is ...
  3. Hoe warmer/kouder, hoe meer waterdamp er in de lucht kan zitten. Er valt dan mogelijk neerslag/of het is er droog. 
  4. Hoe warmer/kouder, hoe minder waterdamp er in de lucht kan zitten. Er valt dan mogelijk neerslag/of het is er droog. 
  5. Minuut 1.25! Relatieve luchtvochtigheid is ...
  6. Bij 0°C kan ... gram waterdamp per m³ in de lucht zitten.
    Bij 10°C kan ... gram waterdamp per m³ in de lucht zitten.
    Bij 20°C kan ... gram waterdamp per m³ in de lucht zitten.
    Bij 30°C kan ... gram waterdamp per m³ in de lucht zitten.

Slide 35 - Slide

Bekijk dit filmpje tot aan minuut 3.20 aandachtig! Zet stop en spoel terug waar nodig!  
7. Bij een temperatuur van 30°C zit er 20 gram waterdamp per m³ in de lucht. Hoe hoog is de relatieve luchtvochtigheid?
8. Bij een temperatuur van 10°C zit meer dan 8 gram waterdamp per m³ in de lucht. Wat is er dan aan de hand?
9. We zitten in een lokaal van 200 m³. De temperatuur is 20 °C en de relatieve vochtigheid is 100%. Hoeveel gram water 'zweeft' hier door het lokaal.
10. In het lokaal van vraag 9 daalt de temperatuur van 20°C naar 10°C. Hoeveel gram water 'past' er nu nog in diezelfde 1m³ lucht? 
11. In het lokaal van vraag 9 daalt de temperatuur van 20°C naar 10°C. Hoeveel gram water is er vrijgekomen? In welke vorm zal dit zijn gebeurd?

Slide 36 - Slide

Bekijk dit filmpje tot het einde aandachtig! Zet stop en spoel terug waar nodig!  

Slide 37 - Slide

Lees B58, schrijf in je schrift en vul aan/streep door: De windkant van een gebergte heet de ... . Aan deze zijde daalt/stijgt de vochtige lucht, koelt af/warmt op en brengt ... .
Lees B59, schrijf in je schrift en vul aan/streep door: Bij de ... is het altijd warm. Warme lucht stijgt op/daalt. Deze lucht warmt op/koelt af en kan meer/minder waterdamp bevatten.  

Slide 38 - Slide

Lees B58, schrijf in je schrift en vul aan: De kant die uit de wind ligt heet de ... . De lucht ... daar en wordt ... . Aan die kant is het ... . Dit gebied achter de berg ligt in de ... .
Lees B59, schrijf in je schrift en vul aan/streep door: Als warme lucht opstijgt, ontstaan er ... en het kan gaan ... .
De regens in het gebied rond de evenaar noem je ... .

Slide 39 - Slide

Lees B60: droogte
Schrijf onderstaande stappen over in de schrift en kies de juiste optie bij de / zodat het een goed lopend en kloppend verhaal wordt. 

  1. Droogte heeft vaak te maken met dalende/stijgende lucht. 
  2. Lucht die daalt, warmt op/koelt af. 
  3. Warme lucht kan meer/minder waterdamp bevatten dan koude. 
  4. De bewolking lost op (dit proces noemen we verdamping/condensatie), de zon gaat schijnen en het is droog/nat.

Slide 40 - Slide

Lees B60: droogte
Leer onderstaande stappen, overhoor elkaar! 

  1. Droogte heeft vaak te maken met ... lucht. 
  2. Lucht die daalt, ... ... . 
  3. Warme lucht kan ... waterdamp bevatten dan koude. 
  4. De bewolking ... (dit proces noemen we ...), de zon gaat schijnen en het is ... .

Slide 41 - Slide

Extra vraag over relatieve luchtvochtigheid
Voor in het lokaal hangt een temperatuur- , CO2- en luchtvochtigheidsmeter.
  1. Wat is de relatieve luchtvochtigheid op dit moment? En de temperatuur?
    (Als er geen meter in het lokaal hangt, ga dan uit van 35% en 20°C)
  2. Hoeveel gram waterdamp 'zweeft' er dan op dit moment in het lokaal per m³?
  3. Het lokaal is ongeveer 10m (diep) x 12m (breed) x 5m. Hoeveel m³ is dit lokaal? En hoeveel gram waterdamp bevat dit lokaal dan op dit moment?

Slide 42 - Slide

Als je klaar bent controleer dan de lesdoelen van les 5
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je in welke 3 vormen water voorkomt op aarde.
  • Weet je in welke 3 situaties lucht gaat stijgen.
  • Ken je de begrippen: verdamping, condensatie, stuwingsregen, stijgingsregen, loefzijde, lijzijde en regenschaduw.
  • Snap je  wat relatieve luchtvochtigheid is én kun je ermee rekenen vanuit een gegeven grafiek.
  • Kun je uitleggen waarom het regent bij stijgende lucht en droog en zonnig is bij dalende lucht.

Slide 43 - Slide

Als je klaar bent:
Controleer je de antwoorden van les 1 - 4 op Moodle en zorg je ervoor dat je de eventuele verbeteringen in je schrift erbij schrijft. 

Slide 44 - Slide

lesdoelen les 6
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je wat wind is en op welke schaal deze gemeten wordt. 
  • Weet je wat luchtdruk is en hoe deze gemeten wordt. 
  • Ken je de begrippen: lagedrukgebied, hogedrukgebied, wet van Buys Ballot
  • Kun je uitleggen waarom het bij een lagedrukgebied vaak regent en bij een hogedrukgebied vaak droog is.
  • Kun je het grote windsysteem tekenen. Je weet waar de lage- en hogedrukgebieden liggen en hoe de wind daartussen  en met welke afwijking waait. 

Slide 45 - Slide

Weer en klimaat
Deze les leer je over:
2.7 Wind (B61 t/m B64)

Slide 46 - Slide

Lees B61 én bekijk het filmpje tot 2.10 min:
Wind
  1. Wat is wind?
  2. Hoe wordt wind gemeten?
  3. Welke windkracht denk je dat je nodig hebt om te kunnen skydiven? 

Slide 47 - Slide

Lees B62 én bekijk het filmpje vanaf 2.10 min:
Hogedruk- en lagedrukgebieden
  1. Hoe kun je zelf wind maken?
  2. Beschrijf wat er aan de hand is bij een lage - en hogedrukgebied? 
  3. Bekijk onderstaand plaatje: waarom is er een hogedrukgebied bij de polen? 

Slide 48 - Slide

Lees B62 én bekijk het filmpje vanaf 2.10 min:
Hogedruk- en lagedrukgebieden
Gebruik het plaatje en schrijf onderstaande zinnen op in je schrift. Maak daarbij een keuze:
  1. Warme lucht is licht/zwaar en stijgt op/daalt.
  2. Koude lucht is licht/zwaar en stijgt op/daalt. 
  3. Dalend lucht warmt op/koelt af. 
  4. Stijgende lucht warmt op/koelt af. 

  5. Leer bovenstaande zinnen uit je hoofd! 

Slide 49 - Slide

Lees B63 en B64 en/of bekijk dit filmpje: Wet van Buys Ballot en  Grote windsystemen
  1. Schrijf onderstaand stukje tekst over in je schrift en vul aan: De wet van Buys Ballot zegt dat lucht altijd van een ... drukgebied naar een ... drukgebied gaat waarbij de lucht op het noordelijk halfrond een afwijking naar ... krijgt en op het zuidelijk halfrond een afwijking naar ... 
  2. Teken de aarde in je schrift (of op een los blaadje als je eerst wil oefenen) met daarop de evenaar, de 30° NB, de 60°NB en de Noordpool (90°NB). Zet bij iedere lijn een H voor hogedrukgebied en een L voor lagedrukgebied. Zet de naam van het maximum of minimum bij de juiste breedtecirkel. 
    Teken daarna de wind met de juiste afwijking. Je mag dit eerst oefenen mbv het plaatje in B64. Maar na een tijdje moet je dit uit je hoofd kunnen. 

Slide 50 - Slide

Lees B64: Grote windsystemen
  1. Wat zijn de passaatwinden?
  2. Tussen welke breedtecirkels zullen zeilschepen die vanuit Europa naar het Caribisch gebied gaan met name proberen te zeilen? Verklaar je antwoord mbv de windrichting!
  3. En de terugweg, tussen welke breedtecirkels zullen ze dan zeilen? Verklaar je antwoord mbv de windrichting!

  4. Zal het tropisch minimum altijd op de evenaar liggen? Verklaar je antwoord waarom je denkt dat deze het hele jaar op de evenaar ligt of waarom juist niet! 

Slide 51 - Slide

Extra opdracht: Waterval van wolken
Bekijk onderstaand filmpje en verklaar deze waterval van wolken. Waarom 'stromen' de wolken niet verder naar beneden, zoals een echte waterval wel doet? 

Slide 52 - Slide

Als je klaar bent controleer dan de lesdoelen van les 6
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je wat wind is en op welke schaal deze gemeten wordt. 
  • Weet je wat luchtdruk is en hoe deze gemeten wordt. 
  • Ken je de begrippen: lagedrukgebied, hogedrukgebied, wet van Buys Ballot
  • Kun je uitleggen waarom het bij een lagedrukgebied vaak regent en bij een hogedrukgebied vaak droog is.
  • Kun je het grote windsysteem tekenen. Je weet waar de lage- en hogedrukgebieden liggen en hoe de wind daartussen  en met welke afwijking waait. 

Slide 53 - Slide

lesdoelen les 7
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je uit welke elementen het weerbericht bestaat
  • Kun je een weerkaart lezen.
  • Ken je de begrippen: isobaren, depressie, front (warmte en koude), frontale regens, gemiddelde maximum- en minimumtemperatuur
  • Kun je een klimaatdiagram lezen 
  • Snap je waarom het harder waait in een gebied waar de isobaren dichtbij elkaar liggen dan in een gebied waar de isobaren verder uit elkaar liggen.

Slide 54 - Slide

Weer en klimaat
Deze les leer je over:
2.9 Weer en klimaat (B69 t/m B72)

Slide 55 - Slide

Lees B69 en B70 (weerbericht en weerkaart)
  1. Bekijk het weerbericht van vandaag. Het weerbericht geeft een
    beschrijving van het weer. Herhaling: wat is weer ook alweer? 
  2. Geef bij ieder onderdeel waar het weerbericht uit bestaat de huidige waarden. 
  3. De wind(richting) is aangegeven met 1 - 3 letters. Waar staan de letters Z W N O voor? 
  4. En komt de wind dan uit die richting of gaat deze er juist naartoe? 
  5. Welke waarde heeft de (relatieve lucht)vochtigheid vandaag? En wat zegt dit getal ook alweer? 

Slide 56 - Slide

Lees B69 en B70 (weerbericht en weerkaart)
Deze weerkaart staat ook in B70. 
6. Wat zijn isobaren? 
7. Waar waait het het hardst? Kies uit Dublin, Amsterdam
     of Kiev. Verklaar je keuze!
8. Waar is de luchtdruk het hoogst? Kies uit Lissabon, 
    Kopenhagen of Moskou. 

Slide 57 - Slide

Lees B71 én bekijk dit weerbericht
9. Bekijk deze twee foto's. Welke foto hoort bij een koufront en welke bij een warmtefront? Verklaar je antwoord! 







10. In het weerbericht wordt gezegd dat een lagedrukgebied geen goed nieuws is. Wat voor weer hebben wij als er een lagedrukgebied is? Is dat geen goed nieuws? 

Slide 58 - Slide

Lees B72 Klimaatdiagram en bekijk deze diagram goed
11. Wat zijn de kleine letters onder de blauwe staafjes? 
12. Wat is de gemiddelde temperatuur in maart? En wat wordt bedoeld met deze gemiddelde temperatuur? 
13. Hoeveel regen valt er gemiddeld in juli? 

Slide 59 - Slide

Als je klaar bent controleer dan de lesdoelen van les 7
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je uit welke elementen het weerbericht bestaat
  • Kun je een weerkaart lezen.
  • Ken je de begrippen: isobaren, depressie, front (warmte en koude), frontale regens, gemiddelde maximum- en minimumtemperatuur
  • Kun je een klimaatdiagram lezen 
  • Snap je waarom het harder waait in een gebied waar de isobaren dichtbij elkaar liggen dan in een gebied waar de isobaren verder uit elkaar liggen.

Slide 60 - Slide

lesdoelen les 8
 Aan het einde van deze les:
  • Ken je de 5 klimaatzones op aarde bij:
  1.  naam 
  2. hoofdletter
  3. toevoeging in kleine of hoofdletter 
  4. de begrenzingen in temperatuur tussen de zones.
  • Kun je klimaatgrafieken koppelen aan een klimaatzone 
  • Snap je waarom de klimaatzones als kenmerk hun begroeiing hebben

Slide 61 - Slide

Weer en klimaat
Deze les leer je over:
2.10 Klimaten op aarde (B73 en B74)

Slide 62 - Slide

Bestudeer B73 en B74: Klimaatsysteem van Köppen en de grenzen tussen de klimaten
Je hebt nu de keuze om onderstaande filmpjes te bekijken:

Daarna kun je dit stappenplan bestuderen.

Óf je kunt meteen oefenen met het klimaatsysteem en klimaatdiagrammen:

Als je nog fouten maakt, ga dan terug naar de B-nummers of bekijk de filmpjes (nog een keer)!

Slide 63 - Slide

Als je klaar bent controleer dan de lesdoelen van les 8
 Aan het einde van deze les:
  • Ken je de 5 klimaatzones op aarde bij:
  1.  naam 
  2. hoofdletter
  3. toevoeging in kleine of hoofdletter 
  4. de begrenzingen in temperatuur tussen de zones.
  • Kun je klimaatgrafieken koppelen aan een klimaatzone 
  • Snap je waarom de klimaatzones als kenmerk hun begroeiing hebben

Slide 64 - Slide

Als je met alle lessen klaar bent:
Controleer je de antwoorden van les 5 - 8 op Moodle en zorg je ervoor dat je de eventuele verbeteringen in je schrift erbij schrijft. 

Daarna kun je aan de slag met herhalen/leren van alle lessen. Bekijk hierbij goed alle leerdoelen, begrippen en opdrachten nog een keer. 

Slide 65 - Slide