26 of 29 januari Oefentoets poëzie

Oefentoets poëzie
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Oefentoets poëzie

Slide 1 - Slide

Wat is een rijmschema?
A
Een liedje van Abba
B
Een schema met letters op alfabetische volgorde
C
De rijmende woorden aan 't einde van een zin krijgen eenzelfde letter
D
Een boekhoudkundig trucje.

Slide 2 - Quiz

Wat is het rijmschema van dit gedicht in de eerste twee strofes?
A
in beide gepaard
B
in beide gekruist
C
in strofe 1 omarmend, strofe 2 gekruist
D
in strofe 1 gekruist, in strofe 2 gepaard

Slide 3 - Quiz

A.
Sint liep te denken
Wat moest hij jou schenken
Een boek of een bon
Of een flesje lotion?
B.
Sint liep te denken,
Een boek of een bon
Of een flesje lotion,
Wat moest hij jou schenken?
C.
Sint liep te denken
Een boek of een bon
Wat moest hij jou schenken
Een flesje lotion?
gepaard rijm
omarmend rijm
gekruist rijm
abab
aabb
abba

Slide 4 - Drag question

Wat is het rijmschema?
A
aabb gepaard rijm
B
abba omarmend rijm
C
abab gekruist rijm
D
abcb gebroken rijm

Slide 5 - Quiz

Valentijn is fijn
maar elke dag
bij het zien van je glimlach
is gelukkig zijn
Valentijn is fijn
ik wil elke dag
gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach

Valentijn is fijn
is gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach
elke dag
abba
aabb
abab
gekruist rijm
omarmend rijm
gepaard rijm

Slide 6 - Drag question

-Wat is het rijmschema van het gedichtje?
'Wat wil je worden? vroeg de juf
't was in de derde klas
Ik keek haar aan en wist het niet
Ik dacht dat ik al iets was'
A
AABB gepaard rijm
B
ABAB gekruist rijm
C
ABCB gebroken rijm
D
ABBA omarmend rijm

Slide 7 - Quiz

Wat voor soort rijm herken je?
A
Eindrijm
B
Assonantie
C
Alliteratie
D
Er is geen rijm.

Slide 8 - Quiz

Wat was ook alweer: assonantie?
A
alle klinkers in één zin zijn hetzelfde
B
groepen woorden met dezelfde klanken in één regel of meer regels
C
alle klanken in het hele gedicht zijn hetzelfde
D
groepen woorden met dezelfde medeklinkers in één regel of meer

Slide 9 - Quiz

De kat krabt de krullen van de trap. Welke rijmvorm hebben we hier te pakken?
A
eindrijm
B
binnenrijm
C
alliteratie
D
assonantie

Slide 10 - Quiz

Liesje leerde Lotje lopen langs
de lange Lindenlaan
A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Eindrijm
D
Beginrijm

Slide 11 - Quiz

Wat voor soort rijm herken je?
"Mensen lijken te kijken
Maar ik wil ze ontwijken."
A
Alliteratie
B
Assonantie

Slide 12 - Quiz

De man uit Waddinxveen
woont zijn hele leven al alleen
A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Eindrijm
D
Beginrijm

Slide 13 - Quiz

Heeft dit gedicht eindrijm?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

Noteer het rijmschema.

Slide 15 - Open question

'En een zucht van de ziedende zee.'
Welke letter zorgt voor alliteratie?
A
Z
B
E
C
EE
D
D

Slide 16 - Quiz

Wat is het rijmschema
van dit gedicht?
A
A-A-B-B
B
A-B-C-B
C
A-B-C-C
D
A-B-A-B

Slide 17 - Quiz

Het rijmschema abab - cdcd noemen we ook wel:
A
gepaard rijm
B
gekruist rijm
C
omarmend rijm
D
slagrijm

Slide 18 - Quiz

De muis gaat naar huis

A
alliteratie
B
assonantie
C
Eindrijm
D
beginrijm

Slide 19 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak
of rijm herken je?

De baby groeit als kool!

A
vergelijking
B
metafoor
C
assonantie
D
alliteratie

Slide 20 - Quiz

Van welke beeldspraak is hier sprake? Het huis steunde en kreunde tijdens de storm.
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 21 - Quiz


Ik zit mij voor het vensterglas
Onnoemelijk te vervelen.
Ik wou dat ik twee hondjes was,
Dan kon ik samen spelen.

A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Volrijm
D
Volrijm en alliteratie

Slide 22 - Quiz

Alliteratie of eindrijm?
wikken en wegen
A
Alliteratie
B
Eindrijm

Slide 23 - Quiz

Vergelijking of metafoor?
'De kamers in de jeugdherberg in Parijs leken wel een soort isoleercel'
A
Vergelijking
B
Metafoor

Slide 24 - Quiz

Vergelijking of metafoor?

Verdriet is als drie sokken,
een te weinig,
een te veel,
en altijd ergens één,
helemaal alleen.
A
Vergelijking
B
Metafoor

Slide 25 - Quiz

Wat is een voorbeeld van personificatie?
A
Hij is zo sterk als een beer
B
Hij zou haar vast en zeker hebben betaald
C
Heel Nederlands is aan het klussen
D
Papier is geduldig

Slide 26 - Quiz

Vergelijking of metafoor?
"Dat oude dametje is zo mager als een lat."
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 27 - Quiz

Het regende pijpenstelen.
A
vergelijking met als
B
personificatie
C
metafoor

Slide 28 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een personificatie?
A
De stoel kreunde onder zijn gewicht.
B
Zijn hoofd lijkt wel een varkenskop; er zit geen haar meer op!
C
Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel.

Slide 29 - Quiz

Wat is geen vergelijking?
A
Zo blij als een kind
B
Zo dood als een pier
C
Zo stoned als een garnaal
D
Zo nu en dan is het rustig

Slide 30 - Quiz

Wat is personificatie?

De zomer steekt de handen uit de mouwen
De zon lacht al haar tanden bloot
vol stralend zelfvertrouwen.
Het leven is een trouwe kameraad
die me lachend op de schouder slaat.

Slide 31 - Slide

Wat was in het voorgaande gedicht de personificatie?
A
de zomer
B
de zon
C
zelfvertrouwen
D
het leven

Slide 32 - Quiz

De jongen was zo moe als een hond na de wedstrijd.
A
vergelijking met als
B
personificatie
C
metafoor

Slide 33 - Quiz