Ser, Hay, Estar nov.2022

¡ Hola chicos !
Bienvenidos
1 / 25
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

¡ Hola chicos !
Bienvenidos

Slide 1 - Slide

Programa de hoy
SER - ESTAR - HAY

Slide 2 - Slide

Na deze les/volgende week
  • Weet je wat SER - ESTAR - HAY betekenen

  • Weet je wanneer je welk werkwoord gebruikt

  • Kan je ze zelf toepassen in korte zinnetjes

Slide 3 - Slide

???????
Weten we nog wat SER en ESTAR betekenen? 

Slide 4 - Slide

SER y ESTAR 
Betekenen allebei ZIJN

Maar ESTAR betekent ook 'zich bevinden', 'liggen' 
Je gebruikt estar dus bij plaatsbepalingen. 
Het vraagwoord waar (dónde) zie je vaak hierbij
Bijvoorbeeld:    
  ¿dónde está la iglesia?



Slide 5 - Slide



(yo) soy
(tú) eres
(él, ella, usted) es
(nosotros/as) somos
(vosotros/as) sois
(ellos/as, ustedes) son


ik ben
jij bent
hij, zij is / u bent
wij zijn
jullie zijn 
zij zijn
Ser
Zijn

Slide 6 - Slide



(yo) estoy
(tú) estás
(el, ella, usted) está
(nosotros/as) estamos
(vosotros/as) estáis
(ellos, ellas) están


ik ben, bevind mij
jij bent, bevindt je
hij, zij is / u bent , bevindt zich 
wij zijn, bevinden ons
jullie zijn, bevinden je
zij zijn, bevinden zich
Estar
Zijn
(zich bevinden, liggen)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

 HAY
Hay verandert niet (geen enkel-of meervoud) en betekent 
ER IS, ER ZIJN 

Je hoeft dus geen rijtje te leren!!!

Slide 9 - Slide

Ser, estar & hay
Las tres chicas son españolas.
 
Están en la playa. 
No hay mucha gente en la playa.
SER
ESTAR
HAY
De drie meisjes zijn Spaans. 
Zij zijn op het strand. 
Er zijn niet veel mensen op het strand.

Slide 10 - Slide

Ser 
Juan es inteligente. 
identiteit
Juan is intelligent.
Ik ben een Spanjaard.
Yo soy español. 
vaste eigenschap
zijn (wie of wat?)

Slide 11 - Slide

Estar 
El libro está en la mesa. 
liggen of staan
Het boek ligt op tafel. 
Waar is de bioscoop? 
¿Dónde está el cine?
el, la, los, las
zich bevinden (specifiek)

Slide 12 - Slide

Estar 
¿Dónde están mis zapatillas
bezit
naam en/of eigenschap die verandert.
Waar zijn mijn sneakers?
Pedro está enfermo.
Pedro is thuis.
zich bevinden (specifiek)

Slide 13 - Slide

Hay
¿Dónde hay un restaurante 
un, una, unos, unas
Waar is er een restaurant?
Er zijn veel leerlingen.
Hay muchos  alumnos.
hoeveelheidswoord, telwoord
er is / er zijn (niet specifiek)

Slide 14 - Slide

Vul de juiste vorm van SER in: Mis amigos ... holandeses.
A: es
B: eres
C: soy
D: son
A
es
B
eres
C
soy
D
son

Slide 15 - Quiz

Yo... deportista (sportief).
A: eres
B: soy
C: somos
D: sois
A
eres
B
soy
C
somos
D
sois

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste vorm van ESTAR in: Yo... enamorado (verliefd).
A: estoy
B: estás
C: está
D: estamos
A
estoy
B
estás
C
está
D
estamos

Slide 17 - Quiz

Hola chicos ¿dónde ...?
A: estáis
B: estamos
C: está
D: estáis
A
estáis
B
estamos
C
está
D
estás

Slide 18 - Quiz

Vul de juiste vorm van SER, ESTAR of HAY in: Yo... inteligente
A: estoy
B: soy
C: hay
D: estáis
A
estoy
B
soy
C
hay
D
estáis

Slide 19 - Quiz

Hola chicos ¿cómo...?
A: sois
B: estáis
C: hay
D: estamos
A
sois
B
estáis
C
hay
D
estamos

Slide 20 - Quiz

¿Cuántos museos ... en Amsterdam?
A: sois
B: estamos
C: hay
D: eres
A
sois
B
estamos
C
hay
D
eres

Slide 21 - Quiz

Mis amigos ... en el cine.
A: son
B: eres
C: hay
D: están
A
son
B
eres
C
hay
D
están

Slide 22 - Quiz

Los libros __________ encima de la mesa.
A
hay
B
está
C
están
D
son

Slide 23 - Quiz

Carmen ________________ mi amiga.
A
hay
B
está
C
están
D
es

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide