GR BL3 - voorzetselvoorwerp + kopperwerkwoord

Grammatica blok 3
Voorzetselvoorwerp en koppelwerkwoord
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Grammatica blok 3
Voorzetselvoorwerp en koppelwerkwoord

Slide 1 - Slide

Doelen GR bl3
Zinsontleding​

  • Je kunt de zinsdelen werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling benoemen;​
  • Je kunt de bijvoeglijke bepaling(en) in zinsdelen benoemen;​
  • Je kunt het voorzetselvoorwerp in een zin benoemen;​



Woordsoortbenoeming ​

  • Je kunt de woordsoorten zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, persoonlijk voornaamwoord, hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, bezittelijk voornaamwoord, vragend, aanwijzend, betrekkelijk en onbepaald voornaamwoord benoemen;​
  • Je kunt koppelwerkwoorden benoemen.

Slide 2 - Slide

Voorzetselvoorwerp
  • Een voorzetselvoorwerp (vzv) begint ALTIJD met een voorzetsel​
  • Dit voorzetsel is een vast voorzetsel bij een zelfstandig ww, bijv.: snakken naar​
  • Dit vaste voorzetsel is bijna nooit te vervangen door een ander voorzetsel
  • Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde


Voorbeeld:
   Je stemt toch niet op Donald Trump?

Slide 3 - Slide

Vul het werkwoord aan met het voorzetsel: informeren ...

Slide 4 - Open question

Vul het werkwoord aan met het voorzetsel: vertrouwen ...

Slide 5 - Open question

Vul het werkwoord aan met het voorzetsel: trouwen ...

Slide 6 - Open question

Vul het werkwoord aan met het voorzetsel: wachten ...

Slide 7 - Open question

Kun je zelf een werkwoord bedenken
waar een vast voorzetsel bij hoort?

Slide 8 - Mind map

VZV en BWB
Een voorzetselvoorwerp begint net als veel bijwoordelijke bepalingen met een voorzetsel.​

Verschil bijwoordelijke bepaling en voorzetselvoorwerp:​

  • Als het voorzetsel letterlijk iets over een plaats of een tijd, is het een bijwoordelijke bepaling en geen voorzetselvoorwerp​ 

  • Is het voorzetsel te vervangen door een ander voorzetsel? ​ 
               Ja -> bijwoordelijke bepaling​            Nee -> voorzetselvoorwerp
  • Het voorzetselvoorwerp heeft vaak een figuurlijke betekenis, bijv.: 'wachten op de bus' = vzv, maar 'wachten op straat' = bwb

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Is het zinsdeel tussen haakjes
een voorzetselvoorwerp?

Waarom zou je / aan jezelf/ twijfelen?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordeljke bepaling?
Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 12 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Wij voetbalden vroeger altijd op straat.
A
op straat = vzv
B
op straat = bwb

Slide 13 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Ik reken op zijn hulp.
A
op zijn hulp = vzv
B
op zijn hulp = bwb

Slide 14 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Wij fietsen door Hardinxveld.
A
door Hardinxveld = vzv
B
door Hardinxveld = bwb

Slide 15 - Quiz

Wat is hier het vzvw?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen

Slide 16 - Open question

ZWW - HWW - KWW
Zelfstandig werkwoord​
(zww) 
Het ww dat de handeling aangeeft / het belangrijkste ww in de zin​ 

Hulpwerkwoord​ (hww)

Het ww dat een betekenis toevoegt aan een ander werkwoord -> het ‘hulpje’ van het zww​ 
Koppelwerkwoord(kww)

Het ww koppelt het onderwerp van een zin aan het deel waarin een bijvoeglijk en/of zelfstandig naamwoord staat

Slide 17 - Slide

ZWW
  • Het zww = ww dat de handeling aangeeft​
  • Kan voorkomen als persoonsvorm, voltooid deelwoord en infinitief​
  • Er is altijd maar één zww per wwg! ​



Voorbeelden:​

Tino traint drie keer in de week.​

Tino heeft drie keer in de week getraind.​

Tino zal drie keer in de week trainen.

Slide 18 - Slide

HWW
  • Het hww geeft geen handeling aan in de zin​
  • Hww hoeft niet per se in een zin te staan, maar is nodig om een inf. of volt. dw. te schrijven​
  • Er kunnen meerdere hww in één gezegde staan​



Voorbeelden:​

Tino traint drie keer in de week.​

Tino heeft drie keer in de week getraind.​

Tino zal drie keer in de week trainen.

Slide 19 - Slide

Hoe laat moet ik van huis vertrekken?
A
laat = zww
B
moet = zww
C
vertrekken = zww

Slide 20 - Quiz

Later wil ik een gelukkig leven leiden.
A
wil = zww
B
wil = hww
C
leven = zww
D
leiden = hww

Slide 21 - Quiz

Benoem de werkwoorden uit onderstaande zin:

Hij heeft zijn haren al een jaar niet meer gewassen.

Slide 22 - Open question

KWW
  • Het kww géén handeling in de zin aan, maar het koppelt het onderwerp van een zin aan een eigenschap. Het onderwerp dóét niet iets, maar ís iets.​

  • Er bestaan 9 kww: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. Ezelsbruggetje: (DoVe) ZWaBBeLHaaS​ 
  • Een kww kan je vervangen door een ander kww

Voorbeelden:​ 
Shayla is een gezellige vriendin.​   -> Shayla lijkt een gezellige vriendin.
De leraar blijkt aardig.  -> De leraar is aardig.

Slide 23 - Slide

Mogelijke combi's zww/hww/kww
  • hww (één of meerdere) + zww (in een wg)​

  • hww (één of meerdere) + kww (in een ng)​ 


Nooit: kww + zww in één gezegde!!​



Elk gezegde heeft in ieder geval een zww of een kww!!

Slide 24 - Slide

ZWW - HWW - KWW
1. Wat zijn de werkwoorden in de zin?
2. Wat is het belangrijkste werkwoord?
     Voltooid deelwoord    Infinitief    Persoonsvorm


3. Is dat werkwoord een KWW of een ZWW?
4. De rest van de werkwoorden zijn HWW's!
Hij zou later piloot willen worden.
      hww                         hww     kww

Slide 25 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
Zelfstandig werkwoord (zww)
- zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

- Kun je vaak niet uitbeelden.

- Hoedanigheid of eigenschap
Hij is dokter.
Sneeuwwitje is koningin geworden.
- alle andere werkwoorden


- Kun je vaak wél uitbeelden. 

- Handeling of plaats
Hij is buiten.
De koningin heeft me gebeld.
Voorbeeldzin
Hij heeft zijn haren al een jaar niet meer gewassen.

Slide 26 - Slide

Stappenplan KWW
  • Stap 1: is één van de werkwoorden in de zin zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen? Ja? -> stap 2 ; Nee?-> zww / hww ​

  • Stap 2: koppelt dat ww een eigenschap aan het onderwerp? / Is het onderwerp iets? Ja? -> stap 3 ; Nee? -> zww / hww​ 

  • Stap 3: je hebt te maken met een kww, wanneer je het kww in de zin kunt vervangen door een andere kww​:  Zij blijft boos. -> Zij is / wordt boos​ 

Regel: als er meer dan één ww in de zin staat, gaat het kww naar achteren (en is dan een inf. / volt. dw.)​: 
 Zij zal nog wel even boos blijven

Slide 27 - Slide

Wat is het koppelwerkwoord?
quiz 

Slide 28 - Slide

Die ene groene plant met gele strepen is erg giftig.
A
is
B
geen koppelwerkwoord

Slide 29 - Quiz

In die kleren lijk je wel een vogelverschrikker!
A
lijk
B
geen koppelwerkwoord

Slide 30 - Quiz

Mijn vriendin is dit jaar al vijf keer ziek geweest.
A
is
B
is geweest
C
geweest
D
geen koppelwerkwoord

Slide 31 - Quiz

Ik ben de hele dag in bed blijven liggen.
A
ben
B
blijven
C
liggen
D
geen koppelwerkwoord

Slide 32 - Quiz

Mijn hondje wil graag uitgelaten worden.


Is 'uitgelaten' een zww of een kww?


A
zww
B
kww

Slide 33 - Quiz

Sleep de werkwoorden uit de zin naar de goede plek.
Mijn hondje wil  graag uitgelaten   worden.
ZWW
HWW
KWW
wil
worden

Slide 34 - Drag question

Benoem de ww in de onderstaande zin (bijv. zww-kww-hww):


Hij is sinds zijn geboorte een rijke stinkerd gebleven.

Slide 35 - Open question

Benoem de ww in de onderstaande zin (bijv. zww-kww-hww):


Zij schijnen te spelen in de tuin van de boer.

Slide 36 - Open question

Geef van onderstaande zin de volgorde aan. Bijv: hww-zww


Tante Betsie schijnt een groot kunstliefhebber te zijn.

Slide 37 - Open question