Taalverzorging H1-2-3 herhaling

Taalverzorging H1-2-3
herhaling
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taalverzorging H1-2-3
herhaling

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat hebben we geleerd?
Hoofdletters en leestekens
TT en VT van de persoonsvorm
Samengestelde zinnen
Persoonsvorm en onderwerp kunnen vinden
Persoonsvorm in samengestelde zinnen
Enkelvoud en meervoud van de persoonsvorm
Voltooid deelwoord

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Waarom leer je dit?
- Goed leren spellen.
- Je kunt het toepassen bij alles wat je schrijft of moet lezen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Memoblaadje (exit ticket)
Tijdens de informatieve gedeeltes vul je je memoblaadje in.

 Zorg dat je min. 5 dingen opschrijft die je gaat onthouden voor de toets.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Hoofdletters en leestekens
* Punt, komma, vraagteken en uitroepteken.
* Zo citeer je:
Zet voor het citaat een dubbele punt.
Begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een punt, vraagteken of uitroepteken.
Zet het citaat tussen aanhalingstekens. Bijvoorbeeld:
– Jelte vroeg: ‘Kunt u mij meer informatie geven?’
– Tijdens de gymles gilde Sharon: ‘Dat durf ik niet!’

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

In welke zin staat een citaat?
A
De docent zei dat we op moeten letten.
B
We moeten opletten van de docent.
C
De docent zei: 'Jullie moeten opletten.'

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Neem de zin juist over. Gebruik leestekens en hoofdletters:
tom riep naar hamid we gaan schuilen voor de storm

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Persoonsvorm TT

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm VT

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

PERSOONSVORM VINDEN
MIJN OMA BAKT KOEKJES.

Zet de zin in een andere tijd.
MIJN OMA BAKTE KOEKJES.

HET WERKWOORD DAT VERANDERD IS DE PERSOONSVORM.

HET WERKWOORD DAT NU VOORAAN STAAT IS DE PERSOONSVORM

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Wat is de persoonvorm?
Kaya wil buiten zitten.
A
Kaya
B
Wil
C
Buiten
D
Zitten

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Noteer de PV in de TT:
Onze hond ..(kluiven) aan een kippenpootje.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Noteer de PV in de VT:
Jelle ..(begeleiden) zijn kleine broertje naar de wc.

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
- Schrijf je zo kort mogelijk
- Het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord eindigt meestal op -en: gebleven, gesprongen.
- Het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord eindigt op -t of -d. Maak het woord langer. Je hoort dan welke letter het moet zijn: gesnapt(e), geschild(e).

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
geslapen
B
geweest
C
blijven
D
gegeten

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
Zij heeft het aan mij .....
A
beloofd
B
belooft
C
beloven

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Onderwerp


  • Iedere zin heeft een onderwerp.
  • De pv en het onderwerp horen bij elkaar.
  • Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden
  • Je vindt het onderwerp door te vragen: wie/wat doet de handeling (PV)?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Samengestelde zinnen
* Zinnen met twee of meer persoonsvormen noem je samengestelde zinnen. 
* Met een voegwoord, zoals maar, omdat of want, kun je van twee korte zinnen een samengestelde zin maken:
– Jelmer fietst naar huis. Robbert neemt de bus.
– Jelmer fietst naar huis, maar Robbert neemt de bus.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Bram voetbalt en hij zit op tafeltennis.
B
Door de vele fietsers in de stad kan de tram lastig rijden.
C
Na de kerstvakantie begint het nieuwe kalenderjaar.
D
Terwijl ik op de bus wachtte, werd ik nat gespetterd door een auto.

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Herken de
samengestelde zinnen.
A
Ron leest een boek en Lisa leest een krant.
B
Nadat ik veel ijs at, werd ik misselijk.
C
Je denkt steeds dat Sneep Harry dwarszit.
D
Zeist is een plaats die Harry goed kent.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Samengestelde zinnen hebben twee of meer persoonsvormen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

Samengestelde zinnen --> zijn zinnen met meer dan 1 persoonsvorm
Enkelvoud of meervoud?
* Het onderwerp in de zin heeft veel woorden:
– Alle jonge vogels op de waslijn zongen de hele ochtend.

* Het onderwerp lijkt meervoud, maar is enkelvoud:
– De kudde schapen liep op de dijk.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?:
De brandweer bluste de brand.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Is de PV juist gebruikt?:
Dit rijtje huizen uit de jaren vijftig worden binnenkort gesloopt.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Is de PV juist gebruikt?:
De doos met chocoladekoekjes waren helemaal leeggegeten.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Aan het werk
Maak het werkblad. 
Check welke onderdelen je nog moet oefenen/leren voor de toets.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions